Home

Hoge Raad, 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:4, 17/00123

Hoge Raad, 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:4, 17/00123

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 januari 2018
Datum publicatie
5 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:4
Formele relaties
Zaaknummer
17/00123

Inhoudsindicatie

Art. 6.17 Wet IB 2001 (tekst 2008). Vaststelling buitengewone uitgaven in goede justitie. Het Hof heeft de bewijslast onjuist verdeeld dan wel zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd.

Uitspraak

5 januari 2018

Nr. 17/00123

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 1 december 2016, nrs. 15/00675 en 16/00676, op het hoger beroep van wijlen [A], gewoond hebbende te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (nrs. AWB 14/202 en AWB 14/203) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat‑Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 5 september 2017 geconcludeerd tot gegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:914).

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is invalide en heeft in de jaren 2008 en 2009 zijn woning aangepast (hierna: de woningaanpassing) voor een bedrag van € 559.874,04. De woningaanpassing heeft geleid tot een waardestijging van de woning met € 75.000 tot € 375.000.

2.1.2.

Belanghebbende heeft op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een tegemoetkoming gekregen in de kosten van de woningaanpassing groot € 103.429,27.

2.1.3.

In het jaar 2008 hebben belanghebbende en zijn echtgenote ervoor gekozen de persoonsgebonden aftrek op grond van artikel 2.17 Wet IB 2001 bij helfte te verdelen. Ter zake van de woningaanpassing hebben zij in hun aangiften IB/PVV voor dat jaar ieder een bedrag van € 110.471 aan buitengewone uitgaven aangegeven.

2.1.4.

De Inspecteur heeft bij brief van 17 april 2012 vragen gesteld aan belanghebbende en zijn echtgenote over de kosten van de woningaanpassing. Belanghebbende heeft de vragen beantwoord bij brief van 25 april 2012 en daarbij diverse bijlagen gevoegd.

2.1.5.

Met dagtekening 24 augustus 2012 heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw van de echtgenote van belanghebbende voor het jaar 2008 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. Nadien heeft de Inspecteur de aanslagen van belanghebbende vastgesteld rekening houdend met een persoonsgebonden aftrek van, na bezwaar, € 9175.

2.2.1.

Voor het Hof was onder meer in geschil of de woningaanpassing geheel op grond van medische noodzaak heeft plaatsgevonden of dat zij deels is voortgekomen uit persoonlijke woonvoorkeuren van belanghebbende.

2.2.2.

Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat alle gemaakte kosten volledig voortkomen uit medische noodzaak. Daarom heeft belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het besteden van een bedrag van € 559.874,04 aan de aanpassing van zijn woning in verband met invaliditeit. Het Hof heeft voorts het beroep van belanghebbende op het gelijkheids en het vertrouwensbeginsel afgewezen.

De Inspecteur heeft naar ’s Hofs oordeel evenmin aannemelijk gemaakt dat door belanghebbende en zijn echtgenote in het jaar 2008 in totaal niet meer dan een bedrag van € 15.719 als buitengewone uitgaven ter zake van de woningaanpassing in aanmerking kan worden genomen. Rekening houdend met onder meer de gekozen verdeling van de persoonsgebonden aftrek bij helfte, heeft het Hof de buitengewone uitgaven van belanghebbende in goede justitie vastgesteld op € 85.000.

3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1.1. Tegen ’s Hofs vaststelling in goede justitie richt zich het principale beroep in cassatie met één middel.

3.1.2. Het middel slaagt. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de door belanghebbende gemaakte kosten voor woningaanpassing (volledig) voortvloeien uit medische noodzaak. Dan rust op belanghebbende de last te bewijzen in hoeverre de door hem gemaakte kosten uit medische noodzaak voortvloeien. Zonder vast te stellen in hoeverre belanghebbende in dit bewijs is geslaagd, heeft het Hof het voor aftrek in aanmerking komende bedrag in goede justitie geschat. Aldus heeft het Hof de bewijslast onjuist verdeeld dan wel zijn uitspraak niet naar behoren gemotiveerd.

4 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing