Hoge Raad, 04-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:671, 15/03974
Hoge Raad, 04-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:671, 15/03974
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 mei 2018
- Datum publicatie
- 4 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:671
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2687, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/03974
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 12, lid 3, Zesde richtlijn, en categorie 7 van bijlage H van de Zesde richtlijn; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB, en post b.14, letters c en g, van Tabel I; rondleiding door een voetbalstadion annex museumcollectie; toepassing verlaagd btw-tarief op deel van een vergoeding voor één prestatie; eindarrest na HvJ 18 januari 2018, Stadion Amsterdam CV, C-463/16, ECLI:EU:C:2018:22; op één enkele prestatie is slechts één btw-tarief van toepassing, dat wordt bepaald door het hoofdelement van de dienst; vervolg op procedure BNB 2012/272, BNB 2015/28 en BNB 2016/207.
Uitspraak
4 mei 2018
nr. 15/03974
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stadion Amsterdam C.V. te Amsterdam (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juli 2015, nrs. 14/01035 en 14/01036, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.
1 De loop van het geding in cassatie tot dusver
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 12 augustus 2016, nr. 15/03974, ECLI:NL:HR:2016:1866, BNB 2016/207, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
Bij arrest van 18 januari 2018, Stadion Amsterdam CV, C-463/16, ECLI:EU:C:2018:22, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
“De Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4/EG van de Raad van 19 januari 2001, moet aldus worden uitgelegd dat één enkele prestatie als die in het hoofdgeding, die bestaat uit twee onderscheiden elementen, waarvan het ene het hoofdelement en het andere het bijkomende element vormt, waarvoor indien zij afzonderlijk werden verricht, verschillende tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde zouden gelden, moet worden belast tegen het enkele tarief van de belasting over de toegevoegde waarde dat voor die enkele prestatie geldt en dat wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement, ook al is het mogelijk te bepalen hoeveel de vergoeding voor elk element bedraagt binnen de door de consument voor deze prestatie betaalde totale vergoeding.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
2 Nadere beoordeling van de middelen
Uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat één enkele prestatie, zoals door belanghebbende verricht, die bestaat uit twee onderscheiden elementen, moet worden belast tegen het tarief dat wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement, ook al is het mogelijk de omvang van de vergoeding voor elk element te bepalen. Ook middel IV faalt daarom.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.