Home

Hoge Raad, 18-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1595, 19/00551

Hoge Raad, 18-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1595, 19/00551

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 oktober 2019
Datum publicatie
18 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1595
Formele relaties
Zaaknummer
19/00551

Inhoudsindicatie

Artikel 6:7 en 6:11 Awb, te laat ingediend bezwaar, bestuursorgaan moet verschoonbaarheid onderzoeken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/00551

Datum 18 oktober 2019

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 januari 2019, nr. 17/00609, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (AMS 17/805) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Beoordeling van de klachten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd gedagtekend 26 mei 2016. Belanghebbende heeft op 7 december 2016 een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend met onder meer het verzoek telefonisch op het bezwaar te worden gehoord.

2.1.2

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (hierna: de heffingsambtenaar) heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 december 2016 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende is niet gehoord.

2.2.1

Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar belanghebbende had moeten horen voordat op het bezwaar werd beslist en of de termijnoverschrijding bij het instellen van bezwaar verschoonbaar is. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

2.2.2

Het Hof heeft de zaak afgedaan zonder mondelinge behandeling. Het Hof heeft overwogen dat partijen bij aangetekend verzonden brief van 10 oktober 2018 in de gelegenheid zijn gesteld te verklaren dat zij op een zitting willen worden gehoord en dat partijen van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.

2.2.3

Het Hof heeft vervolgens overwogen dat het bezwaar is ingediend geruime tijd na het opleggen van de naheffingsaanslag en dat in het bezwaarschrift met geen woord wordt gerept over de reden van de termijnoverschrijding, hoewel het is ingediend door een beroepsmatig optredende gemachtigde ten aanzien van wie mag worden verondersteld dat deze met de bezwaartermijn bekend is. Onder deze omstandigheden mocht de heffingsambtenaar ervan uitgaan dat de bezwaartermijn onverschoonbaar was overschreden, ook zonder dat hij aan de gemachtigde van belanghebbende gelegenheid had geboden om redenen voor de termijnoverschrijding te geven, aldus het Hof.

2.2.4

Voorts heeft het Hof overwogen dat niet aannemelijk is dat een rechtsmiddelverwijzing op het formulier van de naheffingsaanslag ontbrak. Het Hof heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

2.3.1

De eerste klacht houdt in dat het Hof ten onrechte een onderzoek ter zitting achterwege heeft gelaten omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld te verklaren of hij op een zitting wilde worden gehoord.

2.3.2

De klacht wordt terecht voorgesteld. In het procesdossier dat het Hof aan de Hoge Raad heeft gezonden, bevindt zich een afschrift van een brief van het Hof gedateerd 10 oktober 2018. In die brief wordt melding gemaakt van de mogelijkheid ter zitting te worden gehoord. Dit exemplaar van de brief bevat een Track&Trace-code die betrekking heeft op een brief uit januari 2019. Uit deze gegevens heeft het Hof niet kunnen afleiden dat belanghebbende tijdig is gewezen op zijn recht ter zitting te worden gehoord.

2.4.1

De tweede klacht is gericht tegen het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof. De klacht betoogt dat de heffingsambtenaar had moeten onderzoeken of de termijnoverschrijding verschoonbaar was en belanghebbende in dat kader had moeten horen.

2.4.2

Ook deze klacht wordt terecht voorgesteld. De door de heffingsambtenaar in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat hij niet het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren voordat hij belanghebbende in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat is niet anders indien het bezwaar is ingediend door een beroepsmatig optredende gemachtigde. Het oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting.

2.5.1

De derde klacht is gericht tegen het in 2.2.4 weergegeven oordeel van het Hof.

2.5.2

Bij de beantwoording van de vraag of bij het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing sprake is van een verschoonbaar verzuim, is uitgangspunt dat het op de weg van het bestuursorgaan en van de rechter ligt om duidelijkheid te (doen) verschaffen omtrent een genomen besluit of uitspraak en daartegen openstaande rechtsmiddelen, zodat de gevolgen van het ontbreken van die duidelijkheid in beginsel niet voor rekening van de belanghebbende mogen komen. Indien een rechtsmiddelverwijzing achterwege is gebleven en de belanghebbende aanvoert dat als gevolg daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, dient niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege te blijven. Deze regel lijdt slechts uitzondering in gevallen waarin aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins tijdig op de hoogte was van de termijn waarbinnen het desbetreffende rechtsmiddel aangewend diende te worden (zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7954).

2.5.3

Aan zijn oordeel dat niet aannemelijk is dat een rechtsmiddelverwijzing ontbrak, heeft het Hof het volgende ten grondslag gelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft in het beroepschrift bij de Rechtbank niet op dat ontbreken gewezen en heeft uitsluitend aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden en de op de zaak betrekking hebbende stukken niet waren toegezonden. Belanghebbendes gemachtigde heeft van de Rechtbank gelegenheid gekregen te laten weten waarom het bezwaarschrift na de bezwaartermijn is ingediend. Bij die gelegenheid is evenmin aangevoerd dat een rechtsmiddelverwijzing op het aanslagbiljet ontbrak. De heffingsambtenaar heeft een afschrift overgelegd van de achterzijde van naheffingsaanslagen die in 2016 werden verzonden, waarop staat bij wie en binnen welke termijn bezwaar kan worden gemaakt. Aan het oordeel dat niet aannemelijk is dat een rechtsmiddelverwijzing ontbrak, doet niet af dat op dit stuk “PROEF” staat. De door belanghebbende overgelegde afdruk van digitaal geraadpleegde gegevens doet daaraan evenmin af.

2.5.4

Hiermee heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de heffingsambtenaar op het aanslagbiljet duidelijkheid heeft verschaft omtrent het genomen besluit en het daartegen openstaande rechtsmiddel, mede omdat het Hof gelet op het procesverloop en de gedingstukken geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van belanghebbende dat op het door hem ontvangen aanslagbiljet een rechtsmiddelverwijzing ontbrak. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. De derde klacht faalt.

2.6

Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en is het hoger beroep terecht ongegrond verklaard. De eerste en tweede klacht, hoewel terecht voorgesteld, kunnen daarom niet tot cassatie leiden.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing