Hoge Raad, 22-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1842, 17/02038
Hoge Raad, 22-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1842, 17/02038
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 november 2019
- Datum publicatie
- 22 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1842
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:393
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:391
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:1616
- Zaaknummer
- 17/02038
Inhoudsindicatie
Antidumpingrechten; Vo. (EU) nr. 723/2011; uitbreiding van antidumpingrechten op stalen of ijzeren bevestigingsmiddelen van post 7318 van de GN van oorsprong uit China tot invoer van dezelfde producten verzonden uit Maleisië; Vo. (EU) 723/2011 ongeldig verklaard omdat de Commissie bij de totstandkoming ervan procedurevoorschriften niet heeft nageleefd; splitsing zaak in verband met snelle en doeltreffende uitvoering van Unierecht.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 17/02038
Datum 22 november 2019
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 april 2017, nrs. 15/00601 tot en met 15/00605, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 14/2015 tot en met HAA 14/2017, HAA 14/3204 en HAA 14/3205) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 3 april 2018 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:PHR:2018:391 en ECLI:NL:PHR:2018:393).Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de behandeling van het geding aangehouden in afwachting van de beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie op vragen die de Hoge Raad heeft voorgelegd. Deze vragen betreffen de geldigheid van Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, PB 2009, L 29 (hierna: Vo. (EG) nr. 91/2009), en van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, PB 2011, L 194 (hierna: Vo. (EU) nr. 723/2011).
Bij arrest van 3 juli 2019, Eurobolt B.V., C-644/17, ECLI:EU:C:2019:555, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“1) Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een justitiabele, om de geldigheid van een handeling van afgeleid Unierecht te betwisten, zich voor een nationale rechter kan beroepen op de grieven die kunnen worden aangevoerd in het kader van een beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 263 VWEU, daaronder begrepen grieven inzake de niet-naleving van de voorwaarden voor vaststelling van een dergelijke handeling.
2) Artikel 267 VWEU juncto artikel 4, lid 3, VEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter zich, voorafgaand aan een verwijzing naar het Hof, kan wenden tot de instellingen van de Europese Unie die betrokken waren bij de totstandkoming van een handeling van afgeleid Unierecht waarvan de geldigheid bij hem wordt betwist, teneinde van hen de specifieke informatie en gegevens te verkrijgen die hij nodig acht om iedere twijfel die hij omtrent de geldigheid van de betrokken Uniehandeling mocht hebben, weg te nemen en te vermijden dat hij het Hof een prejudiciële vraag ter beoordeling van de geldigheid van die handeling moet voorleggen.
3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, is ongeldig, omdat deze is vastgesteld in strijd met artikel 15, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap.”.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd op dit arrest. Belanghebbende heeft in haar reactie naar aanleiding van dit arrest de Hoge Raad verzocht om de zaak te splitsen met het oog op een snelle beslechting van het geschil over de uitnodigingen tot betaling die de Inspecteur heeft gegrond op Vo. (EU) nr. 723/2011. Het betreft de uitnodigingen tot betaling die zijn vermeld op het aanslagbiljet van 4 december 2013 met het kenmerk [0001], en die op het aanslagbiljet van 31 januari 2014 met het kenmerk [0002].
Om een doeltreffende uitvoering van het Unierecht te waarborgen en onnodige vertraging bij de correctie van de uitnodigingen tot betaling te vermijden, willigt de Hoge Raad het verzoek van belanghebbende in. De Hoge Raad zal onder het bestaande zaaknummer het geding over de rechtmatigheid van de hiervoor in 1.4 genoemde uitnodigingen tot betaling in dit arrest behandelen en zal het geschil over de overige uitnodigingen tot betaling behandelen onder zaaknummer 19/05191.
2 Beoordeling van de middelen
Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat Vo. (EU) nr. 723/2011 ongeldig moet worden verklaard. Omdat het Hof van Justitie Vo. (EU) nr. 723/2011 ongeldig heeft verklaard, zijn de bij die verordening ingestelde antidumpingrechten niet wettelijk verschuldigd. Dit betekent dat de uitnodigingen tot betaling moeten worden vernietigd.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof in zoverre niet in stand blijven. De middelen die betrekking hebben op de onderhavige uitnodigingen tot betaling behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.