Home

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:2, 18/00352

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:2, 18/00352

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2019
Datum publicatie
11 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:2
Formele relaties
Zaaknummer
18/00352

Inhoudsindicatie

Bezwaar van militair ambtenaar tegen salarisstrook in het kader van de Wet uniformering loonbegrip (WUL). Bevoegdheid belastingrechter.

Uitspraak

11 januari 2019

Nr. 18/00352

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X2] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017, nr. 16/01237, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/2447) betreffende de salarisstrook van belanghebbende over de maand januari 2013. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 juli 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:836).

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is als militair in dienst van het ministerie van Defensie.

2.1.2.

Bij de Wet uniformering loonbegrip (Stb. 2011, 288; hierna: de WUL) zijn de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB), de Zorgverzekeringswet en enkele andere wetten met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Deze wijziging leidde voor militaire ambtenaren tot een verlaging van het netto-inkomen, in verband waarmee de minister van Defensie (hierna: de minister) een compensatiemaatregel heeft getroffen (hierna: de compensatiemaatregel).

2.1.3.

De invoering van de WUL had een negatief effect op het nettosalaris van belanghebbende. Op 8 februari 2013 heeft belanghebbende bij de minister bezwaar gemaakt tegen de aan hem toegezonden salarisstrook voor de maand januari 2013. Het bezwaar houdt in dat de compensatiemaatregel ontoereikend is om het negatieve effect van invoering van de WUL op belanghebbendes nettosalaris op te heffen. Het bezwaar strekt ertoe dat belanghebbendes salaris met terugwerkende kracht per 1 januari 2013 zal worden vastgesteld zonder toepassing te geven aan de WUL.

2.1.4.

De minister heeft het bezwaar opgevat als een bezwaar tegen de compensatiemaatregel en heeft het bezwaar bij beslissing van 10 april 2013 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. Deze heeft het beroep bij uitspraak van 22 januari 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:950) gegrond verklaard wegens het niet horen van belanghebbende in de bezwaarfase, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB).

2.1.5.

De CRvB heeft bij uitspraak van 16 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2370) in het door belanghebbende ingestelde hoger beroep, waarin hij betoogde dat de WUL door de bijzondere positie van militaire ambtenaren in strijd komt met diverse voorschriften van hogere orde, geoordeeld dat de bezwaar- en beroepsgronden van belanghebbende zijn gericht tegen de hoogte van de ingehouden loonbelasting en dat de minister daarom niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen, maar het bezwaar had moeten doorzenden aan de belastinginspecteur.

De CRvB heeft de uitspraak van de Rechtbank Den Haag vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gebleven en heeft de minister gelast het bezwaar door te sturen naar de bevoegde belastinginspecteur.

2.1.6.

Bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

2.2.

Voor het Hof was onder meer in geschil of de belastingrechter bevoegd is over het geschil te oordelen. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat niet de belastingrechter maar de militaire ambtenarenrechter bevoegd is.

Naar het oordeel van het Hof volgt uit het bezwaarschrift van belanghebbende dat het is gericht tegen de inhouding van loonheffing en is ingevolge de artikelen 6:4 Awb en 26 AWR de Inspecteur respectievelijk de belastingrechter bevoegd op een dergelijk bezwaar respectievelijk beroep te beslissen.

2.3.1.

Het eerste middel is gericht tegen het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel.

2.3.2.

De belastingrechter is bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur indien die uitspraak betrekking heeft op een ingevolge de belastingwet genomen besluit (vgl. HR 4 mei 2018, nr. 17/01660, ECLI:NL:HR:2018:674). Het Hof heeft geoordeeld dat de inhouding van de loonheffing zou wijzigen als in bezwaar zou worden voldaan aan het verzoek van belanghebbende om de WUL buiten toepassing te laten. Gelet hierop geeft het in 2.2 weergegeven oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt voor zover het tegen dat oordeel opkomt.

2.4.1.

Belanghebbende heeft blijkens de gedingstukken in alle instanties, ook voor het Hof, betoogd dat hij niet heeft beoogd een belastinggeschil aan de orde te stellen en dat hij niet bestrijdt dat de ingehouden loonheffing strookt met de Wet LB. Daarbij heeft belanghebbende uiteengezet dat hij louter wil opkomen tegen volgens hem door de minister gemaakte fouten bij de totstandkoming van de WUL en tegen de door de minister getroffen compensatiemaatregel.

2.4.2.

Het middel kan niet slagen voor zover het in het kader van het in 2.4.1 weergegeven betoog ertoe strekt dat de zaak had moeten worden verwezen naar de rechtsgang bij de militaire ambtenarenrechter (artikel 6 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak). Hierbij is het volgende van belang.

2.4.3.

Een bezwaar van een militair ambtenaar betreffende bedragen op een aan hem toegezonden salarisstrook kan, afhankelijk van de aard en inhoud van dat bezwaar, aanleiding geven tot het volgen van de rechtsgang op de voet van het militaire ambtenarenrecht en de rechtsgang ingevolge de belastingwet.

2.4.4.

In de hiervoor in 2.1.5 vermelde uitspraak van de CRvB is het bezwaar van belanghebbende opgevat als te zijn gericht tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Het betreft een uitspraak in de rechtsgang op de voet van het militaire ambtenarenrecht waartegen geen cassatieberoep openstaat. De zaak kan daarom niet meer terug naar de rechtsgang bij de militaire ambtenarenrechter. De omstandigheid dat uit de hiervoor in 2.1.5 weergegeven uitspraak van de CRvB niet een afzonderlijk gemotiveerd oordeel kenbaar is over het hoger beroep ter zake van de volgens belanghebbende door de minister gemaakte fouten bij de totstandkoming van de WUL en de door de minister getroffen compensatiemaatregel, kan daarin binnen het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen verandering brengen.

2.5.

De overige middelen kunnen niet cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Schadevergoeding

Voor zover belanghebbende verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, moet dit verzoek worden afgewezen, omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 23 januari 2018 niet is overschreden. Wat betreft de procedure in bezwaar, in beroep en in hoger beroep kan een zodanig verzoek niet eerst in cassatie worden gedaan (vgl. HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, onderdelen 3.4 en 3.13).

4 Proceskosten

5 Beslissing