Home

Hoge Raad, 22-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:285, 18/00984

Hoge Raad, 22-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:285, 18/00984

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 februari 2019
Datum publicatie
22 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:285
Formele relaties
Zaaknummer
18/00984

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie gegrond. Zie ook 18/00983.

Uitspraak

22 februari 2019

Nr. 18/00984

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2018, nr. 16/01501, betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor de van [A] B.V. te [Z] nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen over de periode 13 mei 2005 tot en met 31 december 2007.

1 Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016, nr. 16/01533, ECLI:NL:HR:2016:2724, verbeterd bij arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2017, nr. 16/01533, ECLI:NL:HR:2017:11, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch (nr. 13/00893), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij acht middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 13 december 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:1374).

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.

Middel 5 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag tussen dezelfde partijen heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/00983.

3.2.

Middel 8 faalt op de gronden vermeld in onderdeel 10.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.3.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De middelen 1 tot en met 4, 6 en 7 behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uit de uitspraak van het Hof en de gedingstukken blijken geen feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat het aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van belanghebbende in de periode van drie jaren, voorafgaand aan de melding van betalingsonmacht, is te wijten dat de naheffingsaanslag onbetaald is gebleven. Dit leidt tot de slotsom dat de Ontvanger niet is geslaagd in het van hem verlangde bewijs als bedoeld in artikel 36, lid 3, van de Invorderingswet 1990. De beschikking tot aansprakelijkstelling moet daarom worden vernietigd.

4 Proceskosten

5 Beslissing