Hoge Raad, 18-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:54, 17/03826
Hoge Raad, 18-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:54, 17/03826
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 januari 2019
- Datum publicatie
- 18 januari 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:54
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1017, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/03826
Inhoudsindicatie
IPR. Insolventierecht. Yukoszaak, vervolg op HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668 en HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:221. Erkenning Russisch faillissementsvonnis in Nederland; maatstaf (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank)). Toepassing van de openbare-orde-exceptie; schending van fundamentele beginselen en waarden. Verbod van 'révision au fond'. Uitputting van rechtsmiddelen in land van herkomst. Staan voldongen feiten aan niet-erkenning in de weg? Causaal verband tussen fundamentele gebreken in Russische belastingprocedures en Russisch faillissementsvonnis. Motiveringsklachten.
Uitspraak
18 januari 2019
Eerste Kamer
17/03826
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. De rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou,
Russische Federatie,
2. YUKOS FINANCE B.V. (zoals voorheen vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], thans door [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 2]),
gevestigd te Amsterdam,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. R.R. Verkerk,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Hawaï, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Texas, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.J. van Galen en mr. F.E. Vermeulen,
3. YUKOS FINANCE B.V.(zoals voorheen vertegenwoordigd door [verweerder 1] en [verweerder 2] en thans door [verweerder 1]),
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Eiseres onder 1 zal hierna ook worden aangeduid als Promneftstroy en gezamenlijk met eiseres onder 2 als Promneftstroy c.s. Verweerders zullen hierna ook worden aangeduid als [verweerder 1], Yukos Finance en [verweerder 2], en gezamenlijk als [verweerders]
1 Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. het arrest in de zaak 11/00860, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668 van de Hoge Raad van 13 september 2013;
b. de arresten in de zaken 200.002.097/02 en 200.002.104/02 van het gerechtshof Amsterdam van 21 juni 2016 en 9 mei 2017;
c. het arrest in het incident in de zaak 17/03826, ECLI:NL:HR:2018:221 van de Hoge Raad van 16 februari 2018.
De arresten van het hof en het arrest in het incident van de Hoge Raad zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het tweede geding in cassatie
Promneftstroy c.s. hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 21 juni 2016 en 9 mei 2017. [verweerder 1] en Yukos Finance enerzijds en [verweerder 2] anderzijds hebben afzonderlijk voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en de verweerschriften tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Promneftstroy c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping van de voorwaardelijk incidentele cassatieberoepen ingediend.
De zaak is voor partijen mondeling en schriftelijk toegelicht, voor Promneftstroy c.s. mede door mr. S.E. Landheer en voor [verweerders] mede door mr. E.R. Meerdink.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaten van Promneftstroy c.s. en [verweerder 2] hebben ieder schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar de rov. 2.1.1-2.4.10 van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 oktober 2010, ECLI:GHAMS:2010:LJN BO1035. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
Yukos Oil
( i) De vennootschap naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil), voorheen een staatsbedrijf, is in 1995-1996 geprivatiseerd. Yukos Oil is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in en buiten de Russische Federatie.
Belastingheffing en invordering bij Yukos Oil
- -
-
ii) Aan Yukos Oil zijn over de jaren 2000 en 2001 door een Russische belastingautoriteit certificaten afgegeven met de strekking dat Yukos Oil geen belastingschulden had en aan haar fiscale verplichtingen had voldaan.
- -
-
iii) Het Ministry for Taxes and Duties of the Russian Federation (hierna: het Ministerie) is in de Russische Federatie de hoogste autoriteit bij de uitvoering van de belastingwetgeving. Na een aanvullende belastingcontrole bij Yukos Oil heeft het Ministerie bij beschikking van 14 april 2004 (hierna: het naheffingsbesluit) vastgesteld dat Yukos Oil aansprakelijk is voor niet of te weinig betaalde belastingen over het jaar 2000. Dat oordeel steunt op de stelling dat Yukos Oil ten onrechte heeft geprofiteerd van lage belastingtarieven of fiscale vrijstellingen die golden in gebieden waarin haar dochterondernemingen waren gevestigd of die bij de export naar het buitenland werden toegepast. Yukos Oil zou hebben gedaan alsof olie- en gastransacties waren uitgevoerd door haar dochterondernemingen, terwijl die dochterondernemingen in werkelijkheid geen enkele bemoeienis met die transacties hadden gehad. De door Yukos Oil verschuldigde bedragen aan belasting, rente en boetes zijn in het naheffingsbesluit vastgesteld op in totaal ongeveer RUB 99,4 miljard. Deze beschikking is op 15 april 2004 aan Yukos Oil bekend gemaakt, met de mededeling dat betaling uiterlijk op 16 april 2004 diende plaats te vinden.
- -
-
iv) Het naheffingsbesluit is in de verschillende daaropvolgende juridische procedures grotendeels in stand gebleven. Na het invorderbaar worden van het naheffingsbesluit heeft het Ministerie verschillende beslagen ten laste van Yukos Oil gelegd. Op 14 juli 2004 zijn ten laste van Yukos Oil aandelen OAO Yuganskneftegaz (hierna: YNG) inbeslaggenomen. Binnen het Yukos-concern werd YNG als een belangrijk productiebedrijf beschouwd. De onder Yukos Oil inbeslaggenomen aandelen YNG (bijna 80% van de uitstaande aandelen) zijn in het openbaar geveild op 19 december 2004.
- -
-
v) In 2004 heeft het Ministerie Yukos Oil belastingaanslagen (met rente en boetes) opgelegd over de jaren 2001, 2002 en 2003 van in totaal ongeveer RUB 483,9 miljard. De beroepen van Yukos Oil tegen deze aanslagen en tegen invorderingsmaatregelen zijn afgewezen.
Het faillissement van Yukos Oil
- -
-
vi) In 2005 heeft de Britse High Court of Justice Yukos Oil veroordeeld een bedrag te betalen aan een consortium van buitenlandse banken, vertegenwoordigd door de Franse bank Société Générale (hierna: het consortium). Het betrof de terugbetaling van een in het jaar 2003 verstrekte geldlening. In 2005 heeft het consortium zijn vordering op Yukos Oil overgedragen aan het Russische staatsbedrijf OAO Rosneft (hierna: Rosneft).
- -
-
vii) Mede op initiatief van Rosneft is een insolventieprocedure aangevangen. Het Ministerie heeft zich in de insolventieprocedure als schuldeiser aangemeld met een vordering van ongeveer RUB 353,8 miljard.
- -
-
viii) Yukos Oil is bij uitspraak van de Moskow City Arbitrazh Court van 1 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard met benoeming van [betrokkene 5] tot curator.
- -
-
ix) Bij uitspraak van 12 november 2007 heeft de genoemde Arbitrazh Court de insolventieprocedure beëindigd. [betrokkene 5] heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Met die inschrijving is Yukos Oil naar het recht van de Russische Federatie opgehouden te bestaan.
Yukos Finance en haar bestuurders
- -
-
x) Yukos Oil hield tijdens haar bestaan alle aandelen in Yukos Finance, een vennootschap naar Nederlands recht.
- -
-
xi) [verweerder 1] en [verweerder 2] traden vanaf medio november 2005 op als bestuurders van Yukos Finance.
- -
-
xii) Bij aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006 heeft een Nederlandse advocaat, handelend in opdracht van [betrokkene 5] en daarmee als (beweerdelijk) vertegenwoordiger van de enig aandeelhoudster Yukos Oil, [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang als bestuurders van Yukos Finance ontslagen.
- -
-
xiii) Namens Yukos Oil heeft [betrokkene 5] bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 [betrokkene 6] en [betrokkene 7] benoemd tot bestuurders van Yukos Finance.
- -
-
xiv) [betrokkene 5] heeft vervolgens namens Yukos Oil bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7] decharge verleend over hun bestuursperiode.
Promneftstroy als nieuwe aandeelhouder van Yukos Finance
( xv) [betrokkene 5] heeft de aandelen Yukos Finance op een door hem uitgeschreven, openbare veiling te Moskou verkocht aan Promneftstroy en geleverd bij akte van 10 september 2007, verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
De vorderingen over en weer
[verweerders] vorderen in deze procedure, voor zover in cassatie van belang en na vermeerdering van eis in hoger beroep, (a) een verklaring voor recht dat de hiervoor in 3.1 onder (xii)-(xiv) genoemde besluiten nietig zijn, (b) een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, (c) een bevel aan Promneftstroy medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten en (d) een verbod aan Promneftstroy enig recht uit te oefenen met betrekking tot die aandelen. De rechtbank heeft de vorderingen waarover zij had te oordelen, waaronder de hiervoor onder (a) vermelde, grotendeels toegewezen.
De oorspronkelijke partijen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zijn ieder afzonderlijk in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Na rolvoeging van beide procedures in hoger beroep zijn Promneftstroy c.s. in beide procedures tussengekomen. De oorspronkelijke partijen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] spelen in deze cassatieprocedure geen rol meer.
Promneftstroy c.s. vorderen in deze procedure vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [verweerders] en voorts verklaringen voor recht dat de hiervoor in 3.1 onder (xii) en (xiv) genoemde besluiten rechtsgeldig zijn geschied en dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy rechtsgeldig is.
Bij arrest van 19 oktober 2010 heeft het hof de door Promneftstroy c.s. ingestelde vorderingen afgewezen en, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Promneftstroy c.s. hebben beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld (zie hierna in 3.2.7).
Procedure bij het EHRM
Het EHRM heeft in de door Yukos Oil tegen de Russische Federatie gevoerde procedure bij arrest van 20 september 2011, nr. 14902/04, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD001490204, de klachten van Yukos Oil voor een deel gegrond verklaard en voor het overige afgewezen.
Het EHRM heeft over de gestelde schending van art. 6 EVMR in de fiscale procedures over het belastingjaar 2000 onder meer als volgt overwogen:
“536. The Court notes that it is common ground between the parties that during the first-instance proceedings the applicant company did not have access to the documents in the court file, other than the report of 29 December 2003, the decision of 14 April 2004 and their annexes, until 17 May 2004 when the Ministry invited the company’s lawyers to study the documents at its premises (…). It is also undisputed that the hearings in the case commenced on 21 May 2004, which is four working days later, and the evidence at issue amounted to at least 43,000 pages (…). It is also not in dispute that on a few occasions the applicant company requested to adjourn the hearings referring to, among other things, their wish to study the evidence in the case, and that these requests were turned down by the trial court as unfounded (…).
(…)
551. Having regard to the above, the Court finds that the applicant company’s trial did not comply with the procedural requirements of Article 6 of the Convention for the following reasons: the applicant company did not have sufficient time to study the case file at first instance, and the early beginning of the hearings by the appeal court unjustifiably restricted the company’s ability to present its case on appeal. The Court finds that the overall effect of these difficulties, taken as a whole, so restricted the rights of the defence that the principle of a fair trial, as set out in Article 6, was contravened. There has therefore been a violation of Article 6 § 1 of the Convention, taken in conjunction with Article 6 § 3 (b).”
Over de gestelde schendingen van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM heeft het EHRM onder meer als volgt overwogen:
“574. Overall, notwithstanding the State’s margin of appreciation in this sphere, the Court finds that there has been a violation of Article 1 of Protocol No. 1 on account of the change in interpretation of the rules on the statutory time-bar resulting from the Constitutional Court’s decision of 14 July 2005 and the effect of this decision on the outcome of the Tax Assessment 2000 proceedings.
575. Since the applicant company’s conviction under Article 122 of the Tax Code in the 2000 Tax Assessment proceedings laid the basis for finding the applicant company liable for a repeated offence with a 100% increase in the amount of the penalties due in the 2001 Tax Assessment proceedings, the Court also finds that the 2001 Tax Assessment in the part ordering the applicant company to pay the double fines was not in accordance with the law, as required by Article 1 of Protocol No. 1.
(…)
607. Overall, the Court finds that there has been a violation of Article 1 of Protocol No. 1 on account of the 2000-2001 Tax Assessments in the part relating to the imposition and calculation of penalties. Furthermore, the Court finds that there has been no violation of Article 1 of Protocol No. 1 as regards the rest of the 2000-2003 Tax Assessments.
(…)
616. The Court concludes that, in so far as the complaint about discriminatory treatment is concerned, there has been no violation of Article 14 of the Convention, taken in conjunction with Article 1 of Protocol No. 1.
(…)
657. On the whole, given the pace of the enforcement proceedings, the obligation to pay the full enforcement fee and the authorities’ failure to take proper account of the consequences of their actions, the Court finds that the domestic authorities failed to strike a fair balance between the legitimate aims sought and the measures employed.
658. To sum up, the Court concludes that there has been a violation of the applicant company’s rights under Article 1 of Protocol No. 1 on account of the State’s failure to strike a fair balance between the aims sought and the measures employed in the enforcement proceedings against the applicant company.
(…)
666. To sum up, the Court finds that there has been no violation of Article 18 of the Convention, taken in conjunction with Article 1 of Protocol No. 1, on account of the alleged disguised expropriation of the company’s property and the alleged intentional destruction of the company itself.”
Bij arrest van 31 juli 2014, nr. 14902/04, ECLI:CE:ECHR:2014:0731JUD001490204, heeft het EHRM aan de voormalige aandeelhouders van Yukos Oil een vergoeding toegekend van ruim € 1,8 miljard.
Vervolg van de onderhavige procedure
In de hiervoor in 3.2.4 vermelde cassatieprocedure heeft de Hoge Raad in zijn hiervoor in 1 onder a vermelde arrest van 13 september 2013, in de zaken tussen Promneftstroy c.s. enerzijds en [verweerders] anderzijds, het arrest van het hof van 19 oktober 2010 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof teruggewezen.
Na verwijzing heeft het hof in zijn eindarrest, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, geoordeeld dat het Russische vonnis tot faillietverklaring van Yukos Oil niet voor erkenning in aanmerking komt wegens strijd met de Nederlandse openbare orde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover dit nog aan zijn oordeel was onderworpen. De in hoger beroep jegens Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, heeft het hof toegewezen. De overige jegens Promneftstroy c.s. ingestelde vorderingen en de vorderingen van Promneftstroy c.s. heeft het hof afgewezen. Het hof heeft aan deze oordelen in rov. 4.60-62 van het eindarrest bij wijze van conclusie onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
“Conclusie - strijd met de openbare orde
Niet elke (procedurele) gang van zaken in een ander land die in Nederland als niet rechtmatig en/of onredelijk wordt ervaren levert strijd met de openbare orde op. Tot op zekere hoogte moet er ruimte zijn voor een verschil in appreciatie van feiten door de autoriteiten, zeker in fiscale zaken, en voor een andere aanpak als het gaat om executie van vorderingen. Dat hoeft aan ‘erkenning’ van de aldus ontstane rechtstoestand niet in de weg te staan. Er zijn echter grenzen die niet overschreden kunnen worden zonder dat dat consequenties heeft voor de aan een buitenlandse rechterlijke beslissing toe te kennen rechtsgevolgen. Dat vloeit voort uit fundamentele rechtsbeginselen omtrent fair trial en de wijze waarop de fiscale autoriteiten zich (met het oog op vermogensrechtelijke belangen van belastingplichtigen) behoren te gedragen – elementen van de hiervoor bedoelde behoorlijke rechtspleging in ruime zin – die tot de kern van de Nederlandse rechtsorde behoren.
Samengevat moet, gelet op het voorgaande, betreffende de wijze waarop de Russische autoriteiten met de belangen van Yukos Oil zijn omgegaan als volgt worden geconcludeerd.
Met het EHRM wordt aangenomen dat Yukos Oil door de wijze waarop zij de schijnvennootschappen inzette gefraudeerd heeft wat de winstbelasting betreft.
Wel zijn in de daarover gevoerde fiscale procedures in de Russische Federatie de door het EHRM vastgestelde tekortkomingen opgetreden, te weten het gebrek aan mogelijkheden een behoorlijke verdediging te voeren in het kader van de aanslag winstbelasting over 2000 (de komkommerkratjeskwestie) en de excessieve boetes (ten dele ondanks verjaring geïnd) en de bij de executie in rekening gebrachte fees. Daarnaast is in het voorgaande, met name op basis van feitenmateriaal dat kennelijk niet aan het EHRM is voorgelegd en/of waarover hij zich kennelijk geen oordeel heeft kunnen vormen, vastgesteld dat Yukos Oil is veroordeeld tot betaling van bedragen die de winstbelastingschuld ruim overstegen op grond van een interpretatie van de regels aangaande heffing van BTW die op gespannen voet stond met de heersende Russische jurisprudentie, terwijl op dat punt van fraude geen sprake was en Yukos Oil inmiddels verzoeken tot toepassing van het nultarief had ingediend. De zeer grote BTW-schuld die Yukos Oil moest betalen is nog verhoogd met boetes in verband met recidive en opzet. De daaromtrent gevoerde procedures voldeden op meerdere punten niet aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging.
Voorts is, voortbordurend op de conclusie van het EHRM, vastgesteld dat de Russische autoriteiten met de veiling van YNG niet te goeder trouw hebben gestreefd naar het genereren van een maximale opbrengst ter delging van legitieme belastingschulden. Dat oordeel ziet enerzijds op de BTW-schuld met boetes, die geen legitieme schuld was en dus niet via de veiling geïnd had dienen te worden, en anderzijds op de wijze waarop de veiling zich heeft voltrokken.
Dat alles heeft tot zeer grote betalingsproblemen bij Yukos Oil geleid, hetgeen voor de Russische autoriteiten voorzienbaar moet zijn geweest gelet op de hoogte van de bedragen (die in de vele miljarden liepen), die binnen korte tijd betaald moesten worden. De autoriteiten hebben op verzoeken van Yukos Oil om haar op enigerlei wijze tegemoet te komen, bijvoorbeeld door betaling in termijnen toe te staan, niet gereageerd.
Yukos Oil is vervolgens, naar toen niet meer te voorkomen was, failliet gegaan, waarna haar belangrijkste vermogensbestanddelen op diverse manieren in handen van staatsbedrijven als Rosneft zijn gekomen. Na het faillissement is vervolgens aan Rosneft op belangrijke punten aanzienlijke coulance betracht, op een wijze die door of namens Yukos Oil eerder was verzocht zonder dat daarop gereageerd was (vermindering van de schulden, langere termijn voor terugbetaling). [De Hoge Raad verwijst in verband met deze rechtsoverweging naar 4.7.4 hierna]
In rov. 4.17.2 is (…) overwogen “dat aan schendingen van Russische (belasting)rechtsregels enkel betekenis kan worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of het faillissementsvonnis inzake Yukos Oil niet erkend kan worden wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien deze regels door de Russische autoriteiten zijn geschonden met het kennelijke oogmerk om betalingsonmacht en uiteindelijk het faillissement van Yukos Oil uit te lokken.” Op grond van hetgeen in rov. 4.60.2-4.60.5 is vermeld is de gevolgtrekking gewettigd dat niet alleen Russische (belasting)rechtsregels zijn geschonden, maar ook dat dit is geschied met het kennelijke oogmerk om betalingsonmacht en uiteindelijk het faillissement van Yukos Oil uit te lokken. De door de autoriteiten gekozen aanpak laat geen andere conclusie toe dan dat zij deze niet hebben gekozen om te komen tot de ordentelijke en legitieme heffing en inning van verschuldigde belastingen, maar om Yukos Oil in een situatie te brengen waarin zij haar schulden niet meer kon betalen en uiteindelijk zou failleren, zoals ook gebeurd is. Uit deze (…) omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat beoogd werd om (uiteindelijk) het faillissement van Yukos Oil uit te lokken.
Daarmee is ‘erkenning’ van het op bovengenoemde wijze totstandgekomen faillissementsvonnis, in de zin dat daaraan in Nederland rechtsgevolgen worden toegekend, strijdig met de openbare orde, zowel wat het procedurele aspect (…) als wat het materiële aspect betreft (…).
Nu [betrokkene 5] zijn bevoegdheid tot het ontslaan van [verweerder 2] en [verweerder 1] geheel ontleende aan de hoedanigheid van curator die hij op basis van dat faillissementsvonnis had, is de beslissing daartoe nietig, evenals de daarop volgende beslissing om [betrokkene 6] (tezamen met [betrokkene 7]) als bestuurder te benoemen. Achteraf bezien is [betrokkene 6] nooit bestuurder van Yukos Finance geweest en zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] dat steeds gebleven.
Op grond van het voorgaande moet tevens worden aangenomen dat [betrokkene 5] nooit bevoegd is geweest om de aandelen in Yukos Finance te verkopen en te leveren aan Promneftstroy, zodat deze geen rechthebbende is geworden. Of zij te goeder trouw was of niet doet daarbij in die zin niet ter zake dat de bescherming die de wet biedt in art. 3:86 BW, dat als gevolg van de rechtskeuze voor Nederlands recht op de koopovereenkomst van toepassing is, niet geldt voor de koper van aandelen op naam als de onderhavige. Daarbij komt dat het Promneftstroy, er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat zij te goeder trouw was in die zin dat zij niet onder één hoedje speelde met de Russische Federatie en/of Russische staatsbedrijven, niet ontgaan kan zijn dat de bevoegdheid van [betrokkene 5] in geschil was. Dat ervan uitgegaan kan worden dat zij zich daarvan bewust was, volgt uit de bijzondere bepalingen die zijn opgenomen in de akte van levering. Die bepalingen zien weliswaar specifiek op de problematiek rond de gelegde beslagen, doch daaruit blijkt tevens van voormeld dispuut. Bekend was voorts dat een EHRM-procedure liep, terwijl de betrokkenen bij Yukos Oil zich ook in de internationale pers uitvoerig over hun bezwaren tegen de gang van zaken hebben uitgelaten. De positie van Promneftstroy is daardoor die van een professionele, goed ingelichte koper die met open ogen een risico heeft genomen, welk risico zich heeft verwezenlijkt.”