Home

Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1945, 16/03955

Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1945, 16/03955

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 december 2020
Datum publicatie
4 december 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1945
Formele relaties
Zaaknummer
16/03955

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vragen; art. 27gc, lid 9, AWR; Hoge Raad ziet na prejudiciële beslissing van 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674, af van beantwoording van vragen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 16/03955

Datum 4 december 2020

PREJUDICIËLE BESLISSING

op het verzoek van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in de gedingen tussen

[X] te [Z], Verenigd Koninkrijk (hierna: belanghebbende)

tegen

de INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST

de bij beslissing van 1 augustus 2016, nrs. BRE 15/6759 tot en met 15/6762, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vragen bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden. De beslissing van de Rechtbank is aan deze beslissing gehecht.

1 Het procesverloop bij de Hoge Raad

1.1

De Rechtbank heeft bij beslissing van 1 augustus 2016 de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd:

“1. [Z]iet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956, ECLI:NL:HR:2015:1777, BNB 2015/203, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting?

2. Zo neen, is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?”

1.2

Voor een overzicht van het procesverloop tot aan de door de Hoge Raad naar aanleiding van deze prejudiciële vragen van de Rechtbank gegeven beslissing van 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:346, wordt verwezen naar die beslissing, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen. Deze zaak is bij het Hof van Justitie geregistreerd onder nummer C-157/17.

1.3

De Rechtbank heeft de Hoge Raad bericht dat belanghebbende de bij de Rechtbank ingestelde beroepen heeft ingetrokken.

1.4

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 21 juni 2018, Fidelity Funds e.a., C-480/16, ECLI:EU:C:2018:480, heeft de Hoge Raad het hiervoor in 1.2 bedoelde verzoek ingetrokken. Bij beschikking van de president van het Hof van Justitie van 12 december 2018 is de zaak met nummer C-157/17 doorgehaald in het register van dat Hof.

2 Afdoening van de prejudiciële vragen van de Rechtbank

Omdat belanghebbende de bij de Rechtbank ingestelde beroepen heeft ingetrokken, is beantwoording van de prejudiciële vragen voor de Rechtbank niet meer nodig om in de procedures te beslissen. Vanwege de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674, ziet de Hoge Raad af van het alsnog, op de voet van artikel 27gc, lid 9, AWR, beantwoorden van de prejudiciële vragen van de Rechtbank.

3 Beslissing

De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen.

Deze prejudiciële beslissing is gegeven door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.