Hoge Raad, 26-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1667, 20/02917
Hoge Raad, 26-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1667, 20/02917
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 november 2021
- Datum publicatie
- 26 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1667
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:736
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:2245
- Zaaknummer
- 20/02917
Inhoudsindicatie
artikelen 220 en 220c Gemeentewet; heffingsmaatstaf voor de OZB-gebruiker; 220e Gemeentewet; woondelenvrijstelling;
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02917
Datum 26 november 2021
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT
tegen
[X1] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juli 2020, nr. 19/006831, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 18/128) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [...] voor het jaar 2017 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] .
1 Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (hierna: het Bestuur), vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 4 augustus 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Het Bestuur heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is mede-eigenaar en mede-gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] , bestaande uit een woning, drie varkensstallen met bijbehorende mestkelders, een werktuigenberging, een buitenbak/buitenmanege, erfverharding en grond. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 onder meer een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd als gebruiker (hierna: OZB-gebruiker) (artikel 220, letter b, Gemeentewet).
Bij het opleggen van de aanslag OZB-gebruiker is uitgegaan van een waarde van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) per 1 januari 2016 (hierna: de peildatum) van € 531.000. De aanslag OZB-gebruiker is vastgesteld naar een heffingsmaatstaf van € 224.000.
In de procedure bij de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar een rapport, gedateerd 25 maart 2019, overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaak per de peildatum is getaxeerd op € 573.000, waarvan € 324.000 voor de waarde van de woning en € 249.000 voor de waarde van de niet tot woning dienende delen.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of de aanslag OZB-gebruiker te hoog was.
Het Hof heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1040 (hierna: het arrest van 3 juni 2016), geoordeeld dat de grondslag voor de gebruikersbelasting moet worden vastgesteld op € 531.000 (de vastgestelde WOZ-waarde) min € 324.000 (de in 2.3 vermelde waarde van de woondelen) of € 207.000. Daartoe heeft het Hof overwogen dat uit artikel 220c Gemeentewet volgt dat de heffingsmaatstaf voor de OZB-gebruiker de vastgestelde WOZ-waarde van de gehele onroerende zaak verminderd met de waarde van de woondelen is, en dat die waarde van de woondelen moet worden vastgesteld op € 324.000 omdat belanghebbende zich aan die waarde heeft geconformeerd. Het Hof heeft daarom de aanslag OZB-gebruiker verminderd tot een naar een heffingsmaatstaf van € 207.000.