Hoge Raad, 11-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:344, 20/03684
Hoge Raad, 11-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:344, 20/03684
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 maart 2022
- Datum publicatie
- 11 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:344
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2003
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1099
- Zaaknummer
- 20/03684
Inhoudsindicatie
Artikel 19b, lid 1, letter c, Wet LB (tekst 2012); prijsgeven van pensioen; overdracht van de pensioenverplichting; artikel 11, lid 1, letter c, Wet LB; aanspraak op (na-)indexatie.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03684
Datum 11 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2020, nr. BK-19/005371, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/7217) betreffende een aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Asbreuk, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 november 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De rechtsvoorganger van belanghebbende, [B] Beheer B.V. (hierna: Beheer), heeft aan [A] (hierna: [A]) pensioenaanspraken toegekend. In een brief van 29 december 1989 (hierna: de pensioenbrief) is dienaangaande bepaald:
“Ingegane pensioenen en, in geval van ontslag voor de pensioendatum, rechten op nog niet ingegaan pensioen zullen door de vennootschap zoveel mogelijk worden aangepast aan de prijsontwikkeling.”
[A] heeft in 2011 Beheer verzocht de pensioenverplichting over te dragen aan een BV waarin hij alle aandelen bezat (hierna: de BV). Die overdracht is geëffectueerd op 12 maart 2012, waarbij de BV de pensioenverplichtingen van Beheer ten aanzien van [A] heeft overgenomen naar de situatie per 31 december 2011. De tekst van de pensioenbrief is niet aangepast.
De tegenprestatie voor de overdracht is, na onderhandelingen tussen Beheer en [A], vastgesteld op € 396.740. De gemachtigde van Beheer heeft over de hoogte van dat bedrag het volgende geschreven aan de gemachtigde van [A]:
“Cliënte kan zich vinden in een verhoging van het over te dragen kapitaal ad € 370.810 met een door u voorgestelde kostenopslag van € 17.125, mits [A] afziet van de wens tot indexering van zijn pensioenaanspraken vanaf datum uitdiensttreding tot en met datum ingang pensioen. Indien [A] niet van indexering wenst af te zien, zal cliënte het betreffende kapitaal niet overdragen.”
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat [A] bij de overdracht van de pensioenvoorziening zijn aanspraak op na-indexatie van het pensioen heeft prijsgegeven in de zin van artikel 19b, lid 1, letter c, Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2012, hierna: Wet LB) en de waarde van de pensioenaanspraak, die hij heeft berekend op € 561.819, aangemerkt als loon. Daarvoor is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3 De procedure voor het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of het in 2.1 weergegeven recht van [A] op na-indexatie van het pensioen een aanspraak is als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, Wet LB en, zo ja, of die aanspraak in 2012 is prijsgegeven.
Het Hof heeft geoordeeld dat het recht op (na-)indexatie van een pensioen dat gebaseerd is op een overeenkomst tussen de pensioengerechtigde en de pensioenuitvoerder, zoals in dit geval is vastgesteld in de pensioenbrief van 29 december 1989, een aanspraak op pensioen is als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, Wet LB. Daaraan staat niet in de weg dat de Pensioenwet c.q. de Pensioen- en spaarfondsenwet (tot 2007) niet voorschrijft dat bij de toekenning van voorwaardelijke pensioenrechten het recht op een bepaalde wijze door de pensioenuitvoerder moet zijn gedekt, aldus het Hof.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat met de overdracht van de pensioenverplichting door Beheer aan de BV in maart 2012, waarbij geen rekening is gehouden met na-indexatie, is komen vast te staan dat de aanspraak van [A] op (na-)indexatie is vervallen. Dat recht is tenietgegaan omdat de verplichting tot (na-)indexatie niet is overgedragen aan de BV en in zoverre is de inhoud van de pensioenbrief gewijzigd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat [A] in maart 2012 het recht op (na-)indexatie heeft prijsgegeven als bedoeld in artikel 19b, lid 1, letter c, Wet LB, aldus het Hof.