Home

Hoge Raad, 01-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:492, 21/04294

Hoge Raad, 01-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:492, 21/04294

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 april 2022
Datum publicatie
1 april 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:492
Formele relaties
Zaaknummer
21/04294

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Art. 8:15 Awb. De Hoge Raad verklaart het verzoek tot wraking van de rolraadsheer niet-ontvankelijk, en wijst het verzoek tot wraking van de leden van de Hoge Raad die de zaak bij de belastingkamer behandelen af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

VIERDE KAMER

Nummer 21/04294

Datum 1 april 2022

BESLISSING

in de zaak van

[verzoekster] te [plaats] (hierna: verzoekster)

betreffende het door verzoekster ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1 De procedure

1.1

Verzoekster heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 21/03064. Bij bericht van 7 oktober 2021 is aan verzoekster meegedeeld dat op 15 oktober 2021 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarin meegedeeld dat de beslissing zal worden genomen door de leden van de Hoge Raad R.J. Koopman, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en dat de uitspraak in het openbaar door een andere rechter (de zogenoemde rolraadsheer) wordt gedaan. Op de dag van de voorgenomen uitspraak zou het lid van de Hoge Raad H.M. Wattendorff als rolraadsheer optreden.

1.2

Bij op 14 oktober 2021 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen fax, heeft verzoekster de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. De vier leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.

1.3

Op 13 december 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is verzoekster, bijgestaan door haar dochter [A], gehoord en is het verzoek door hen toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

1.4

De advocaat-generaal W.L. Valk heeft op 28 januari 2022 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar verzoek tot wraking met betrekking tot H.M. Wattendorff en tot afwijzing van haar verzoek tot wraking met betrekking tot R.J. Koopman, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools.

2 Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1

Ingevolge artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2

Verzoekster heeft in haar fax van 14 oktober 2021 het volgende aangevoerd:

“Hereby I wraak the panel in charge of consideration of my case and the judge who is supposed to announce the decision. I have just learned that the verdict is to be pronouned, despite the only previous correspondence that I received was the acknowledgement of the pro forma appeal. So far, no deadline was set for the grounds and there were no communications regarding griffierecht or anything else. The approach taken by the panel violates Article 6, as well as provisions of the national legislation. The panel's assertion that I must be at fault appears to be entirely based on my name. Reliance of the assumption and failure to give me an opportunity to respond/comment give an illustration of bias and lack of open-mindedness. Since essential information is currently missing, further grounds are to be provided after the receipt of the information and a copy of the file. I would like the request to be heard at the hearing.

Apparently, there was also other staff involved with the violation, e.g. the griffier who was handling the file. I therefore ask to register a complaint and bring this instance to the attention of the procurer-generaal.”

2.3

Ten aanzien van het verzoek tot wraking van de rolraadsheer geldt het volgende. Ingevolge artikel 8:15 Awb kan een verzoek tot wraking slechts betrekking hebben op de raadsheren die de zaak behandelen. Een verzoek tot wraking kan dus geen betrekking hebben op de rolraadsheer, die alleen de uitspraak zal doen.1 Gelet hierop wordt het verzoek tot wraking van de rolraadsheer niet-ontvankelijk verklaard.

2.4

Ten aanzien van het verzoek tot wraking van de drie leden van de Hoge Raad die de zaak met nummer 21/03064 behandelen, overweegt de Hoge Raad als volgt. Vooropgesteld moet worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.2

2.5

Verzoekster legt aan haar verzoek tot wraking onder meer ten grondslag dat de drie leden van de Hoge Raad uitsluitend op haar naam zijn afgegaan. Verzoekster voert geen omstandigheden aan waaruit het bestaan van een dergelijke vooringenomenheid zou blijken. Deze grond wordt daarom verworpen.

2.6

Verzoekster baseert haar verzoek tot wraking tevens op de bewering dat de beslissing in de zaak bij de belastingkamer al zou zijn genomen voordat zij haar gronden kenbaar heeft kunnen maken. Een aankondiging van een beslissing, waaruit een voornemen om uitspraak te doen kan worden afgeleid, geeft echter geen grond tot gerechtvaardigde twijfel omtrent de onpartijdigheid van de betrokken rechters. De door verzoekster genoemde omstandigheden dat zij niet in staat is gesteld griffierecht te betalen en de gronden van haar beroep aan te vullen vormen evenmin een grond voor wraking. Nog niet duidelijk is of zij daartoe nog in staat zal worden gesteld en de enkele aankondiging van een uitspraak houdt nog geen oordeel in. Die aankondiging biedt dan ook geen grond om partijdigheid van de betrokken leden van de Hoge Raad op te baseren.

2.7

Uit het voorgaande volgt dat hetgeen verzoekster heeft aangedragen niet de vrees rechtvaardigt dat de gewraakte leden van de Hoge Raad jegens haar partijdig zijn. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid, dan wel een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Gelet hierop wijst de Hoge Raad het verzoek tot wraking van de drie leden van de Hoge Raad die de zaak met nr. 21/03064 behandelen af.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot wraking van H.M. Wattendorff niet-ontvankelijk, en wijst het verzoek tot wraking van R.J. Koopman, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools af.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Woller-van Welie, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.