Hoge Raad, 03-06-2022, ECLI:NL:HR:2022:826, 20/03704
Hoge Raad, 03-06-2022, ECLI:NL:HR:2022:826, 20/03704
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 2022
- Datum publicatie
- 3 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:826
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:397
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:100
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2924
- Zaaknummer
- 20/03704
Inhoudsindicatie
BPM; art. 16a, lid 1, Wet BPM 1992; art. 110 VWEU; art. 26 IVBPR; art. 14 EVRM; art. 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM; registratie van in het buitenland op de weg toegelaten personenauto’s die niet zijn gebruikt; toepassing bpm-tarief zoals dat gold op het tijdstip van toelating op de weg of op het tijdstip tenaamstelling in Nederlands kentekenregister? Discriminatie en rechtsherstel door de rechter.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03704
Datum 3 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 oktober 2020, nr. BK-20/003641, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/4673) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 3 februari 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 april 2022 een nadere conclusie genomen en daarbij opnieuw geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.3
Belanghebbende heeft schriftelijk op de nadere conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft in de periode juli 2017 tot en met december 2017 dertig personenauto’s die vanuit een andere lidstaat naar Nederland waren overgebracht (hierna: de dertig auto’s), doen inschrijven en te naam doen stellen in het Nederlandse kentekenregister en heeft ter zake daarvan op aangifte bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
Elk van de dertig auto’s was in januari 2017 dan wel in februari 2017 in een andere lidstaat voor het eerst toegelaten op de weg maar daarna niet of nauwelijks gebruikt. Ten tijde van registratie in het Nederlandse kentekenregister was daarom geen van de dertig auto’s voor de heffing van bpm aan te merken als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
De Inspecteur heeft ter zake van elk van de dertig auto’s een bedrag aan bpm nageheven. Daarbij heeft hij het volgens artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 in 2017 geldende tarief toegepast.
3 Oordelen van het Hof
Bij het Hof was in geschil of belanghebbende met een beroep op artikel 110 VWEU kan afdwingen dat de voor de dertig auto’s verschuldigde bpm wordt berekend naar het in 2016 geldende, lagere tarief aan bpm. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de dertig auto’s in de eerste twee maanden van 2017 in een andere lidstaat zijn toegelaten tot het verkeer op de weg en dat zij op de Nederlandse handelsmarkt nadelige concurrentie ondervindt van de handel in gelijksoortige, ongebruikte personenauto’s waarvan de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister in de eerste twee maanden van 2017 plaatsvond en die met toepassing van artikel 16a, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst tot 1 januari 2022; hierna: de Wet) aan het in het 2016 geldende tarief zijn onderworpen.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet met een beroep op artikel 110 VWEU de toepassing van het tarief van 2016 kan afdwingen. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat tijdens de periode waarin de dertig auto’s voor het eerst in Nederland zijn geregistreerd, te weten juli 2017 tot en met december 2017, van alle in diezelfde periode in Nederland op de binnenlandse markt aangekochte en geregistreerde nieuwe personenauto’s bpm wordt geheven naar het tarief van 2017. De door belanghebbende bepleite, in al haar onderdelen toe te passen vergelijkingsmethodiek geldt naar het oordeel van het Hof niet voor in het buitenland aangekochte nieuwe personenauto’s.