Home

Hoge Raad, 18-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1113, 22/01287

Hoge Raad, 18-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1113, 22/01287

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 augustus 2023
Datum publicatie
18 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1113
Formele relaties
Zaaknummer
22/01287

Inhoudsindicatie

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ; artikel 7:4, lid 3, Awb; gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/01287

Datum 18 augustus 2023

ARREST

in de zaak van

[X6] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, nr. 21/00268, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/1512) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Beverwijk voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [b-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het dagelijks bestuur van Cocensus (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 januari 2023 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

Zowel belanghebbende als het Dagelijks Bestuur heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

Het eerste middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/01219, ECLI:NL:HR:2023:1052, rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3.

2.2

Het tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/01219, ECLI:NL:HR:2023:1052, rechtsoverweging 3.4.

3 Slotsom

3.1

Hetgeen hiervoor in 2.1 en 2.2 is overwogen, brengt mee dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Het derde middel behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.2

De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Die gegevens zijn de grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten. Voorts laten die stukken geen andere slotsom toe dan dat de taxatiekaart met de daarop vermelde gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. De heffingsambtenaar was daarom op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft aan deze verplichting niet voldaan.

3.3.1

De Hoge Raad komt daarom toe aan het door de heffingsambtenaar voor het Hof ingenomen subsidiaire standpunt. Dit standpunt houdt in dat, ook al zou hij verplicht zijn geweest de gegevens aan belanghebbende te verstrekken, een veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten en griffierecht niet aan de orde is, omdat belanghebbende door het achterwege blijven van deze informatieverstrekking niet is benadeeld.

3.3.2

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In een zodanig geval is de rechtbank bevoegd het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van de belanghebbende en het door de belanghebbende betaalde griffierecht. De Rechtbank heeft in dit geval van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Zij heeft dat kunnen doen, in aanmerking genomen (a) dat het gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar ertoe heeft geleid dat belanghebbende na afloop van de bezwaarfase, deels pas tijdens de procedure bij de Rechtbank, kennis heeft genomen van de gegevens waar hij al in de bezwaarfase om had gevraagd, en (b) dat die gegevens van belang zijn om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren2 en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen.

De wetgever heeft de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ opgenomen verplichting voor de heffingsambtenaar tot het desgevraagd verstrekken van afschriften welbewust ter verbetering van de rechtsbescherming in de plaats laten komen van het oorspronkelijk in het wetsvoorstel voor de Wet WOZ opgenomen inzagerecht.3 De Rechtbank hoefde zich daarom van haar beslissing om een proceskostenvergoeding toe te kennen niet te laten weerhouden door de omstandigheid dat de desbetreffende stukken ook ter inzage hebben gelegen in de bezwaarfase.

3.3.3

Het hoger beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

4 Proceskosten

5 Beslissing