Home

Hoge Raad, 27-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1490, 21/02396

Hoge Raad, 27-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1490, 21/02396

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 oktober 2023
Datum publicatie
27 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1490
Zaaknummer
21/02396

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; art. 16, lid 1, AWR; art. 3.91 Wet IB 2001; ambtelijk verzuim; gegevens die relevant kunnen zijn voor de belastingheffing van andere belastingplichtigen moeten onder bijzondere omstandigheden worden toegevoegd aan de dossiers van die andere belastingplichtigen. Hoge Raad komt deels terug van ECLI:NL:HR:1997:AA2235.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/02396

Datum 27 oktober 2023

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2021, nrs. BK-20/00523 en BK-20/00524, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/2361 en SGR 19/2363) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, een over dat jaar opgelegde navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.E.T.M. van de Camp, heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatsecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.

2. Beoordeling van de in het principale en het incidentele beroep voorgestelde middelen

Zowel het in het principale beroep voorgestelde middel als het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 21/02394, ECLI:NL:HR:2023:1343.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

Belanghebbende heeft zich bij de Hoge Raad beklaagd over de lange duur van de behandeling van het cassatieberoep. Deze klacht merkt de Hoge Raad aan als een verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.1

3.2

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 7 juni 2021. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 500.

4 Proceskosten

4.1

Wat betreft het principale beroep in cassatie zal de Staatssecretaris worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/02391, 21/02394 en 21/02396 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

4.2

Vanwege de veroordeling tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, zal de Staat wat betreft het incidentele beroep in cassatie worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft gemaakt.2De Hoge Raad zal bij de berekening van de vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het incidentele beroep in cassatie wegingsfactor 0,5 hanteren, omdat de Hoge Raad dat beroep op zichzelf beschouwd ongegrond acht en de veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van dat beroep uitsluitend wordt uitgesproken vanwege het honoreren van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verder wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/02391, 21/02394 en 21/02396 met elkaarsamenhangen in de zin van het Besluit.

5 Beslissing