Hoge Raad, 20-01-2023, ECLI:NL:HR:2023:64, 22/02124
Hoge Raad, 20-01-2023, ECLI:NL:HR:2023:64, 22/02124
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 januari 2023
- Datum publicatie
- 20 januari 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:64
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:1477
- Zaaknummer
- 22/02124
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02124
Datum 20 januari 2023
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2022, nr. 20/007951, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2078, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, nr. 19/002252, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.N. van Mourik, heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).