Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1534, 23/02119
Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1534, 23/02119
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2024
- Datum publicatie
- 25 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1534
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2023:1276
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:513
- Zaaknummer
- 23/02119
Inhoudsindicatie
Art. 11 AWR en afvalstoffenheffing. Heffing naar verschillende grondslagen, toelaatbare tweede aanslag? HR BNB 1973/69 nog van betekenis? Art. 217 Gemeentewet. Belastingverordening onverbindend omdat zij niet alle essentialia vermeldt?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02119
Datum 25 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE SINT-MICHIELSGESTEL
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 april 2023, nr. 21/013871, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 20/2331) betreffende aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en in de rioolheffing.
1 Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het College heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en belanghebbende een conclusie van dupliek.
Belanghebbende heeft in het incidentele cassatieberoep een conclusie van repliek ingediend en het College een conclusie van dupliek.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 10 mei 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de heffingsambtenaar) heeft ten name van belanghebbende voor het jaar 2020 aanslagen in de afvalstoffenheffing en in de rioolheffing opgelegd die op één aanslagbiljet zijn verenigd.
Het aanslagbiljet vermeldt
- voor de periode 1 januari 2020 tot 1 januari 2021:
(i) een vast bedrag aan afvalstoffenheffing,
(ii) vastrecht rioolheffing,
(iii) een aan het watergebruik gerelateerd bedrag aan rioolheffing, en
- voor de periode 1 januari 2019 tot 1 januari 2020:
(iv) een van het aantal ledigingen afhankelijk bedrag aan afvalstoffenheffing.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil, voor zover in cassatie van belang, of de aanslagen dienen te worden vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de hiervoor in 2.2 onder (iii) en (iv) genoemde variabele bedragen.
Belanghebbende heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de gemeente) artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer en haar eigen verordeningen schendt door voor zowel de afvalstoffenheffing als de rioolheffing voor elke afzonderlijke grondslag, te weten het vaste deel en het variabele deel, afzonderlijke aanslagen op te leggen. Het Hof heeft dit standpunt verworpen. Het heeft daartoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1973.3Uit dat arrest volgt dat als regel ter zake van een belastbaar feit maar eenmaal een belastingaanslag aan een belastingplichtige kan worden opgelegd, maar dat die hoofdregel uitzondering lijdt indien voor dat belastbare feit naar verschillende grondslagen wordt geheven. Het Hof heeft geoordeeld dat deze uitzondering zich hier voordoet, zodat zowel de rioolheffing als de afvalstoffenheffing, elk met twee grondslagen in dit geval door middel van twee aanslagen kan worden geheven.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat hetgeen in de Verordening afvalstoffenheffing 2019 van de gemeente (hierna: de Verordening) is vermeld over het variabele deel van de afvalstoffenheffing onverbindend is jegens belanghebbende. Aan dat oordeel heeft het Hof onder verwijzing naar artikel 217 van de Gemeentewet – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat uit de Verordening onvoldoende duidelijk volgt of sprake is van een tijdvak- of tijdstipheffing. De afvalstoffenheffing kan volgens het Hof niet zowel tijdvak- als tijdstipheffing zijn, aangezien sprake is van een en dezelfde heffing. De gemeente dient volgens het Hof dus een keuze hiertussen te maken en die in de Verordening duidelijk naar voren te brengen, maar heeft dat niet gedaan. Voor het geval de gemeente een tijdvakheffing heeft willen introduceren, geldt dat wat betreft het variabele deel niet in de Verordening is omschreven wat het tijdvak is. Als de gemeente een tijdstipheffing heeft willen introduceren, is onvoldoende in de Verordening tot uitdrukking gebracht hoe die heffing plaatsvindt. Dit komt met name doordat het voor een belastingplichtige op basis van de Verordening niet duidelijk is dat wordt aangesloten bij het aantal ledigingen in het voorgaande kalenderjaar en dat dit deel tezamen met het vaste deel van het jaar daarna zal worden geformaliseerd op één gecombineerd aanslagbiljet. Als moet worden uitgegaan van een tijdstipheffing, vermeldt de Verordening in dat geval niet de essentialia ‘het tijdstip van beëindiging van de heffing’ en ‘hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is’, zoals vereist door artikel 217 van de Gemeentewet, aldus nog steeds het Hof. Het Hof is daarom van oordeel dat de aanslag in de afvalstoffenheffing, voor zover betrekking hebbend op het variabele deel daarvan dient te worden vernietigd.