Home

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1883, 21/02456

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1883, 21/02456

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2024
Datum publicatie
20 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1883
Formele relaties
Zaaknummer
21/02456

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 49 VWEU; art. 7, lid 4, Wet OB; art. 11 BTW-richtlijn 2006; fiscale eenheid; onderworpenheid aan omzetbelasting van diensten van buitenlandse moeder- en zustervennootschappen aan leden van Nederlandse fiscale eenheid; territoriale beperking van fiscale eenheid niet in strijd met de Unierechtelijke vrijheid van vestiging en/of diensten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/02456

Datum 20 december 2024

ARREST

in de zaak van

de fiscale eenheid [X] C.S. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 april 2021, nr. BK-20/003261, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/8033) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 31 september 2016.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.C. Bulk, D.S. Smit en L. Zoetelief, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.2

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 28 juli 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Inleiding

Deze zaak gaat over de fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Van zo’n fiscale eenheid kunnen, zo volgt uit Unierecht, alleen in Nederland gevestigde ondernemers deel uitmaken. Voor een internationaal concern betekent dit dat in het geval van onderlinge dienstverlening tussen concernvennootschappen, de diensten die door een in Nederland gevestigde concernvennootschap worden verleend aan een andere concernvennootschap die met haar een fiscale eenheid vormt, buiten de heffing van omzetbelasting blijven, terwijl de diensten die in andere lidstaten gevestigde vennootschappen van hetzelfde concern jegens die in Nederland gevestigde concernvennootschap verrichten volgens de normale regels voor internationale dienstverlening in de heffing van Nederlandse omzetbelasting worden betrokken.

Belanghebbende in deze zaak – een fiscale eenheid in de zin van de omzetbelasting die deel uitmaakt van een internationaal concern – vindt de hiervoor bedoelde territoriale beperking in strijd met in het Unierecht verankerde verkeersvrijheden. Daarom moet volgens haar de heffing van Nederlandse omzetbelasting over diensten die Duitse concernvennootschappen jegens haar hebben verricht, achterwege blijven. Belanghebbende doet daarvoor een beroep op de door het Hof van Justitie van de Europese Unie voor de winstbelastingen ontwikkelde ‘per-elementbenadering’. Voor belanghebbende is het financiële belang van deze zaak erin gelegen dat zij de omzetbelasting die zij is verschuldigd over de diensten van de Duitse concernvennootschappen, nagenoeg geheel niet in aftrek kan brengen.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Tot belanghebbende behorende vennootschappen zijn voornamelijk actief in het verzekeringswezen en daarnaast in vermogensbeheer en financiële dienstverlening.

3.2

De tot belanghebbende behorende vennootschappen maken deel uit van een internationaal concern waarvan de moedervennootschap in Duitsland is gevestigd (hierna: de moedervennootschap). De moedervennootschap verricht managementactiviteiten, verzorgt centrale diensten voor de concernvennootschappen en initieert en coördineert projecten die in het belang zijn van het gehele concern. Op grond van een overeenkomst die daartoe is gesloten met een tot belanghebbende behorende vennootschap, brengt de moedervennootschap voor deze activiteiten een vergoeding in rekening.
Ook andere in Duitsland gevestigde concernvennootschappen verrichten op basis van soortgelijke overeenkomsten diensten tegen vergoeding jegens tot belanghebbende behorende vennootschappen.

3.3

De moedervennootschap en andere in Duitsland gevestigde concernvennootschappen (hierna tezamen: de Duitse vennootschappen) hebben ter zake van diensten die zij in het derde kwartaal van 2016 jegens tot belanghebbende behorende vennootschappen hebben verricht, vergoedingen aan die vennootschappen in rekening gebracht. Deze diensten zijn op grond van artikel 6, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 44 van BTW-richtlijn 2006 in Nederland aan de heffing van omzetbelasting onderworpen.
Omdat het gaat om diensten die zijn verricht door ondernemers die niet in Nederland wonen of zijn gevestigd en evenmin in Nederland een vaste inrichting hebben van waaruit de diensten worden verleend, en aan degene jegens wie deze diensten worden verricht in Nederland een btw-nummer is toegekend (in dit geval aan belanghebbende), wordt op grond van artikel 12, lid 2, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 196 van BTW-richtijn 2006 de ter zake van deze diensten verschuldigde omzetbelasting niet van elk van de Duitse vennootschappen geheven maar van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarom in haar aangifte over het derde kwartaal van 2016 de omzetbelasting opgegeven die over de in rekening gebrachte bedragen verschuldigd is. In diezelfde aangifte heeft zij 2 procent van het als verschuldigd aangegeven bedrag als voorbelasting in aftrek gebracht. Dit percentage vertegenwoordigt de omvang van het op grond van artikel 15, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, aan belanghebbende toekomende recht op aftrek van voorbelasting. Het saldo van beide bedragen heeft belanghebbende op deze aangifte voldaan.

3.4

Tegen deze voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Zij stelt zich op het standpunt dat ter zake van de door de Duitse vennootschappen verrichte diensten geen omzetbelasting mag worden geheven. Zij voert daartoe aan dat de in artikel 7, lid 4, van de Wet voorgeschreven territoriale beperking van de fiscale eenheid tot natuurlijke personen en lichamen in de zin van de AWR die in Nederland wonen of zijn gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting hebben, een niet gerechtvaardigde beperking is van de vrijheid van vestiging als bedoeld in artikel 49 VWEU. Die strijdigheid moet volgens belanghebbende in haar geval meebrengen dat door in andere lidstaten gevestigde gelieerde vennootschappen jegens haar verrichte prestaties, zoals de diensten van de Duitse vennootschappen, voor de heffing van omzetbelasting buiten beschouwing moeten worden gelaten als waren de Duitse vennootschappen in zoverre onderdeel van de fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet. De Inspecteur heeft dit standpunt verworpen.

4 De oordelen van het Hof

5 Beoordeling van het middel

6 Proceskosten

7 Beslissing