Hoge Raad, 09-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:215, 22/04346
Hoge Raad, 09-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:215, 22/04346
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 februari 2024
- Datum publicatie
- 9 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:215
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2023:478
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:707
- Zaaknummer
- 22/04346
Inhoudsindicatie
Uitleg artikel 18, lid 2, Verdrag Nederland-Filipijnen; heffingsbevoegdheid Nederland na lijfrente-uitkering aan inwoner Filipijnen; komt de lijfrente-uitkering ten laste van de winst van Nederlandse verzekeringsmaatschappij?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04346
Datum 9 februari 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 oktober 2022, nr. 21/007001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 20/5818) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H. Menger, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 augustus 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende woonde gedurende het gehele jaar 2016 in de Filipijnen. Hij ontving dat jaar een lijfrente-uitkering ter hoogte van € 1.824 van een in Nederland gevestigde verzekeringsmaatschappij (hierna: de verzekeringsmaatschappij), waarop € 651 aan loonheffing is ingehouden en afgedragen. De verzekeringsmaatschappij is in Nederland onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 heeft belanghebbende verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het bedrag van de ontvangen lijfrente-uitkering. De Inspecteur heeft niet aan dat verzoek voldaan. Hij achtte de lijfrente-uitkering belastbaar in Nederland als bronstaat. Hij is daarom op dit punt afgeweken van de aangifte.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor de toepassing van het Belastingverdrag Nederland-Filipijnen3 (hierna: het Verdrag) moet worden aangemerkt als inwoner van de Filipijnen. Evenmin is in geschil dat belanghebbende buitenlands belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was uitsluitend in geschil of Nederland als bronstaat op grond van artikel 18, lid 2, van het Verdrag heffingsbevoegd is over de door belanghebbende in 2016 van de verzekeringsmaatschappij ontvangen lijfrente-uitkering.
Belanghebbende heeft zich met een beroep op artikel 18, lid 1, van het Verdrag op het standpunt gesteld dat alleen de Filipijnen als zijn woonstaat heffingsbevoegd zijn over de lijfrente-uitkering.
Het Hof heeft dat standpunt verworpen. Naar het oordeel van het Hof is Nederland, als bronstaat, op grond van artikel 18, lid 2, van het Verdrag heffingsbevoegd met betrekking tot de lijfrente-uitkering omdat die uitkering ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij is gekomen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de winst van een verzekeringsmaatschappij enerzijds wordt bepaald door de ontvangen premies en de op haar beleggingen behaalde rendementen en anderzijds door de uitkeringen die zij op grond van de aangegane verplichtingen is verschuldigd. Daarmee is de lijfrente-uitkering ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij gekomen zoals bedoeld in artikel 18, lid 2, van het Verdrag, aldus het Hof. Dat de verzekeringsmaatschappij op grond van artikel 29 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in combinatie met artikel 1, lid 2, van het Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001 een premiereserve aanhoudt, doet volgens het Hof niet af aan dit oordeel.