Home

Hoge Raad, 05-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:387, 22/01503

Hoge Raad, 05-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:387, 22/01503

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 april 2024
Datum publicatie
5 april 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:387
Formele relaties
Zaaknummer
22/01503

Inhoudsindicatie

Art. 31, lid 1, letter f, Wet LB 1964; betaalde tegemoetkoming in verband met wijziging pensioenstelsel; is sprake van aanwijzing als eindheffingsloon?; mogelijkheid tot foutherstel?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/01503

Datum 5 april 2024

ARREST

in de zaak van

[X1] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022, nr. 20/010491, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/106) betreffende het door belanghebbende afgedragen bedrag aan loonheffingen over het tijdvak juli 2017.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.M.M. Prinsen en E.P. Hageman, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 7 juli 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende maakt onderdeel uit van een groep vennootschappen (hierna: de Groep).

2.2

In 2006 is de destijds voor werknemers van de Groep geldende pensioenregeling op basis van het middelloonstelsel gewijzigd naar een beschikbarepremieregeling. De in de middelloonregeling opgebouwde aanspraken zijn (op die van één werknemer na) via een collectieve waardeoverdracht ingebracht in de beschikbarepremieregeling. Een groot aantal (voormalige) werknemers is hierdoor geconfronteerd met een lager dan verwacht pensioen.

2.3

Belanghebbende heeft besloten om, zonder erkenning van aansprakelijkheid, een tegemoetkoming te betalen aan de (voormalige) werknemers die door de wijziging van de pensioenregeling werden getroffen (hierna: de tegemoetkoming). De tegemoetkoming varieert van € 500 tot € 189.322 per (voormalige) werknemer, met een gemiddelde van € 26.268.

2.4

Belanghebbende heeft deze (voormalige) werknemers bij brief van 21 april 2017 geïnformeerd over de tegemoetkoming. In die brief is het volgende opgemerkt over de fiscale behandeling van de tegemoetkoming:

“Het betreft bruto bedragen, waarop nog geen loonbelasting en sociale premies zijn ingehouden. [De Groep] onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om de regeling fiscaal zo efficiënt mogelijk te kunnen uitbetalen. Of dit mogelijk is hangt af van een aantal omstandigheden, zoals de medewerking van de Belastingdienst, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de betreffende werknemer (zoals bijv. de "fiscale ruimte"). U kunt dit ook met uw eigen adviseur bespreken.”

2.5

Belanghebbende heeft de Inspecteur vervolgens bij brief van 12 mei 2017 verzocht goed te keuren dat de verschuldigde belasting over de tegemoetkoming voor rekening komt van de Groep en wordt afgewikkeld met één aanslag op naam van de Groep. Indien de Inspecteur niet akkoord zou kunnen gaan met een dergelijke formalisering op grond van artikel 64 AWR, heeft belanghebbende de Inspecteur in die brief verzocht goed te keuren dat de Groep de tegemoetkoming kan aanwijzen als eindheffingsbestanddeel onder de werkkostenregeling. Zij heeft dit laatste verzoek als volgt geformuleerd:

“Aangezien het aanwijzen van eindheffingsbestanddelen enkele jaren geleden onderwerp van discussie is geweest, ontvangen wij graag uw goedkeuring dat [de Groep] de compensaties als eindheffingsbestanddeel kan aanwijzen.”

2.6

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 30 mei 2017 geïnformeerd dat hij niet akkoord gaat met deze voorstellen. Volgens de Inspecteur is geen sprake van een situatie waarop artikel 64 AWR van toepassing zou kunnen zijn. Verder is het volgens de Inspecteur niet gebruikelijk om dergelijke loonbestanddelen aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel, en kan hij daarom niet akkoord gaan met een zodanige aanwijzing.

2.7

De Groep heeft vervolgens in het tijdvak juli 2017 aan in totaal 167 actieve werknemers en 98 postactieve werknemers de tegemoetkoming betaald. Belanghebbende heeft voor dit tijdvak de bedragen aan tegemoetkoming die zijn betaald aan haar actieve werknemers tot een bedrag van € 2.400 per werknemer aangewezen als eindheffingsloon en in de zogenoemde vrije ruimte ondergebracht. De daarboven aan de werknemers uitbetaalde bedragen aan tegemoetkoming zijn door belanghebbende behandeld als individueel werknemersloon door daarop loonbelasting in te houden en op aangifte af te dragen.

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende met betrekking tot de aan actieve werknemers toegekende tegemoetkoming, voor zover deze meer bedraagt dan € 2.400 per werknemer, het in Hoofdstuk V van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) voorziene eindheffingsregime kan toepassen, dat voorziet in toepassing van een tarief van 80 procent. Het geschil spitste zich toe op de vraag of belanghebbende dit deel van de tegemoetkoming voorafgaande aan de uitbetaling ervan heeft aangewezen als eindheffingsloon en, zo niet, of het dan mogelijk is dat belanghebbende dit deel in een later stadium, in de fase van bezwaar of (hoger) beroep, alsnog als eindheffingsloon aanwijst.

3.2

Het Hof heeft vooropgesteld dat een vergoeding is aangewezen als eindheffingsbestanddeel als daarmee rekening is gehouden bij de uitbetaling van het loon en deze vergoeding als zodanig op individueel niveau is verwerkt in de loonadministratie.

3.3

Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat in het onderhavige geval vaststaat dat belanghebbende met betrekking tot de maand juli 2017 ten aanzien van de tegemoetkoming per werknemer maximaal € 2.400 heeft aangewezen, en het meerdere als werknemersloon heeft aangemerkt. Belanghebbende heeft hierover loonheffingen ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft verder ter zitting verklaard dat zij wel een hoger bedrag als eindheffingsbestanddeel had willen aanwijzen, maar dat deze aanwijzing niet heeft plaatsgevonden. Bij de uitbetaling van het loon is dan ook uitsluitend rekening gehouden met een vergoeding van maximaal € 2.400 als aangewezen eindheffingsbestanddeel. Aangezien belanghebbende geen hogere vergoeding heeft aangewezen als eindheffingsbestanddeel – nog afgezien van de vraag of een dergelijke vergoeding aan het gebruikelijkheidscriterium voldoet – heeft loonheffing in zoverre op een juiste wijze plaatsgevonden, aldus het Hof.

3.4

Verder heeft het Hof geoordeeld dat gelet op het stelsel van de Wet en de aard van de werkkostenregeling moet worden aangenomen dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel op een zodanig moment moet worden gedaan dat daarmee rekening kan worden gehouden bij de uitbetaling van het loon en dat dit loonbestanddeel als zodanig op individueel niveau kan worden verwerkt in de loonadministratie. Het Hof verwijst hierbij naar de parlementaire toelichting, waarin is opgemerkt dat de werkgever uiterlijk op het moment van uitbetalen bepaalt of ter zake van een vergoeding sprake is van een eindheffingsbestanddeel en dat deze keuze definitief is. Een aanwijzing kan daarom niet in een later stadium, zoals in de bezwaar- of beroepsfase, worden gedaan, aldus het Hof.

3.5

Van foutherstel is naar het oordeel van het Hof geen sprake, omdat uit de tot de gedingstukken behorende overeenkomsten en overige correspondentie tussen belanghebbende en haar werknemers niet kan worden afgeleid dat voorafgaand aan de uitbetaling is afgesproken dat ook het meerdere boven de vergoeding van € 2.400 door belanghebbende zou worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel, zodat niet kan worden gesproken van een foutieve verwerking in de administratie.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing