Hoge Raad, 24-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:746, 22/02470
Hoge Raad, 24-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:746, 22/02470
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 mei 2024
- Datum publicatie
- 24 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:746
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:341
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:4251
- Zaaknummer
- 22/02470
Inhoudsindicatie
Artikel 2.2 Wet tegemoetkomingen loondomein; artikel 7:663 BW; Recht op loonkostenvoordeel oudere werknemer bij een overgang van onderneming?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02470
Datum 24 mei 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 24 mei 2022, nr. 21/004831, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/5106) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om een loonkostenvoordeel op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door C. Bol, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 24 maart 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
[A] dreef in de vorm van een eenmanszaak een onderneming gericht op het bewerken van edelstenen en het vervaardigen van sieraden.
Op 1 maart 2018 trad [B] (hierna: de werknemer), geboren op [geboortedatum] 1957, in dienst van [A] . Tot 1 maart 2018 ontving zij een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (hierna: de WW).
Met dagtekening 26 april 2018 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) ten name van de werknemer een doelgroepverklaring op grond van artikel 2.3 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: de Wtl) afgegeven. Deze verklaring luidt onder meer als volgt:
“Geachte [B] ,
Wij hebben op 24 april 2018 uw aanvraag voor een doelgroepverklaring LKV voor oudere
werknemers van 56 jaar of ouder ontvangen. Deze brief is de doelgroepverklaring en is geldig
van 1 maart 2018 tot en met 28 februari 2021. Met deze doelgroepverklaring heeft
onderstaande werkgever voor u recht op het loonkostenvoordeel (LKV). Bewaar deze brief
daarom goed.
Doelgroepverklaring LKV voor oudere werknemers van 56 jaar of ouder
Naam werknemer: [B]
(...)
Naam werkgever: [A] . [X]
(...)
Begin dienstverband: 1 maart 2018
Wij sturen een kopie naar uw werkgever
In het aanvraagformulier heeft u aangegeven dat wij een kopie van deze beslissing aan uw
werkgever mogen sturen. Uw werkgever ontvangt daarom van ons een kopie. Hiermee heeft
uw werkgever recht op het LKV.”
Op 7 mei 2018 is belanghebbende in het handelsregister ingeschreven met als vennoten [A] en zijn echtgenote. Daarbij is vermeld dat de eenmanszaak op 7 mei 2018 is omgezet in een vennootschap onder firma.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de werknemer op grond van de Wtl verzocht om een loonkostenvoordeel (hierna: LKV) voor de periode 1 mei 2018 tot en met 31 december 2018. Het gaat hier om een LKV oudere werknemer als bedoeld in artikel 2.2 van de Wtl. De Inspecteur heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende voor de werknemer recht heeft op een LKV oudere werknemer als bedoeld in artikel 2.2 van de Wtl.
Het Hof heeft geoordeeld dat in mei 2018 de onderneming van de eenmanszaak is overgegaan op (de gezamenlijke vennoten van) belanghebbende als bedoeld in artikel 7:662 BW. Dan vloeit uit artikel 7:663 BW voort dat alle rechten en verplichtingen die voor [A] uit de arbeidsovereenkomst met de werknemer voortvloeien, overgaan op (de gezamenlijke vennoten van) belanghebbende, aldus het Hof. De dienstbetrekking ving aan op 1 maart 2018 en in de daaraan voorafgaande kalendermaand had de werknemer recht op een werkloosheidsuitkering.
Aan de voorwaarde van artikel 2.2, lid 1, letter a, van de Wtl dat de werknemer in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van de WW, wordt naar het oordeel van het Hof voldaan. Daaraan doet volgens het Hof niet af dat het recht van de werkgever op LKV niet voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst met de desbetreffende werknemer, maar uit een beschikking van de inspecteur waarbij dat recht is vastgesteld, zodat dit recht als zodanig niet valt binnen het bereik van artikel 7:663 BW. Evenmin doet daaraan af dat voor de Wtl onder werkgever wordt verstaan de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en dat als gevolg van de overgang van de onderneming op belanghebbende de inhoudingsplichtige (en daarmee de werkgever) is gewijzigd. Het een noch het ander maakt volgens het Hof dat van een ander (later) aanvangsmoment van de dienstbetrekking moet worden uitgegaan.
Verder heeft het Hof geoordeeld over de toepassing van artikel 2.2, lid 1, letter d, van de Wtl, op grond waarvan is vereist dat de werknemer een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.3 van de Wtl aan de werkgever heeft verstrekt. Het Hof verwerpt het uitgangspunt van de Inspecteur dat de doelgroepverklaring in dit geval door een andere inhoudingsplichtige dan belanghebbende is aangevraagd en verkregen, en dat daarom geen sprake is van een geldige doelgroepverklaring. Het heeft daartoe overwogen dat artikel 2.3 van de Wtl bepaalt dat de doelgroepverklaring op diens verzoek wordt verstrekt aan de werknemer. De doelgroepverklaring is volgens het Hof niet beperkt in die zin dat deze – ook na overgang van een onderneming – alleen gelding zou hebben voor de oorspronkelijke werkgever/inhoudingsplichtige. Dat is niet anders als in de doelgroepverklaring de naam van die oorspronkelijke werkgever/inhoudingsplichtige zou zijn vermeld. Niet vereist is dat het UWV deze verklaring aan of op naam van de werkgever verstrekt. Aan voorwaarde d is daarom eveneens voldaan, aldus het Hof.
Aangezien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.2 van de Wtl, heeft belanghebbende volgens het Hof recht op een LKV oudere werknemer.