Hoge Raad, 14-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:855, 22/01571
Hoge Raad, 14-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:855, 22/01571
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2024
- Datum publicatie
- 14 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:855
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:134
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:2509
- Zaaknummer
- 22/01571
Inhoudsindicatie
Art. 14 EVRM; art. 1 EP; art. 5.2 Wet IB 2001; Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet)
Vermogensrendementsheffing en werkelijk rendement. Ongerealiseerde koersverliezen op beleggingen
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01571
Datum 14 juni 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2022, nrs. 20/00002 en 20/008551, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 19/2808 en AWB 20/909) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 9 februari 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De Inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018 opgelegd waarin een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is begrepen van € 22.027 respectievelijk € 19.300.
Belanghebbende heeft in 2017 en 2018 rente en dividend voor een bedrag van in totaal € 3.576 (2017) respectievelijk € 2.041 (2018) ontvangen. Verder heeft belanghebbende in 2018 een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen geleden van € 250.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of de heffing in box 3 wegens schending van artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) bij dat verdrag op een lager bedrag moet worden gesteld.
Het Hof heeft vooropgesteld dat de Hoge Raad in het arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, heeft geoordeeld dat het met ingang van 1 januari 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 de door artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 EP gewaarborgde rechten op stelselniveau schendt en dat rechtsherstel moet worden geboden door het werkelijke rendement in de heffing te betrekken als dat lager is dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement.
Het Hof heeft rechtsherstel geboden door alleen het werkelijke rendement voor de jaren 2017 en 2018 in de heffing te betrekken. Daarbij is het Hof uitgegaan van de in 2017 respectievelijk 2018 ontvangen bedragen aan rente en dividend. Het Hof heeft het in 2018 geleden ongerealiseerde koersverlies van € 250 bij de vaststelling van het werkelijke rendement niet in aanmerking genomen.
Het Hof heeft vervolgens de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.576 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.041.