Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:156, 24/01942
Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:156, 24/01942
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 januari 2025
- Datum publicatie
- 31 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:156
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2024:2277
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1118
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1141
- Zaaknummer
- 24/01942
Inhoudsindicatie
WOZ en onroerendezaakbelastingen; art. 30a Wet WOZ; Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm; belanghebbende in verweerderspositie; verenigbaarheid Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm met hoger recht; Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm niet van toepassing als de belanghebbende verweerder is.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/01942
Datum 31 januari 2025
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN HOOGHEEMRAADSCHAP UTRECHT
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024, nr. BK-ARN 23/11951, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 22/4928) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022.
1 Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 oktober 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar) heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] in [Z] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 567.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag OZB) vastgesteld voor het jaar 2022, voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte, op € 432,05.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde van de woning verminderd tot € 535.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 407,67.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en heeft het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 500.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.