Hoge Raad, 07-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:184, 23/00141
Hoge Raad, 07-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:184, 23/00141
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 februari 2025
- Datum publicatie
- 7 februari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:184
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:10440
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:632
- Zaaknummer
- 23/00141
Inhoudsindicatie
Art. 6.17 Wet IB 2001; aftrekregeling specifieke zorgkosten; geen aftrek ivf-kosten voor homostel; geen discriminatie
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/00141
Datum 7 februari 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 6 december 2022, nr. BK-ARN 21/014211, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/6813) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.J. Berentschot, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 30 juni 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft met zijn levenspartner van hetzelfde (mannelijke) geslacht deelgenomen aan een eiceldonatie- en draagmoederschapsprogramma in de Verenigde Staten van Amerika. Een onderdeel van het programma is een in-vitrofertilisatiebehandeling (hierna: ivf-behandeling) waarbij een of meer eicellen en sperma ‘in vitro’ bij elkaar worden gebracht om een embryo te vormen.
Belanghebbende heeft in totaal $ 167.000 betaald voor deelname aan het programma en heeft hiervan € 38.077 in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 opgevoerd als uitgaven die zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp en dit bedrag in aanmerking genomen als persoonsgebonden aftrek. Dit bedrag betreft volgens die aangifte uitsluitend uitgaven in het kader van (de voorbereiding op) de ivf-behandeling.
De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd. De uitgaven voldoen volgens hem niet aan de voorwaarden voor persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 (tekst 2016) (hierna: de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten). De uitgaven zijn volgens de Inspecteur namelijk niet gemaakt wegens ziekte of invaliditeit van belanghebbende of zijn partner.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende met een beroep op het verdragsrechtelijke discriminatieverbod aanspraak kan maken op een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur was gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van een niet te rechtvaardigen strijd met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, doordat belanghebbende – als gevolg van de seksuele oriëntatie van belanghebbende en zijn levenspartner – geen aanspraak kan maken op toepassing van de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten.
Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat ondanks deze strijd met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, geen rechtsherstel wordt geboden door belanghebbende de gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten toe te kennen.
Het Hof heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat belanghebbende voor de uitgaven van de ivf-behandeling niet in aanmerking komt voor de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten, omdat bij hem noch zijn levenspartner een ziekte of verminderde lichaamsfunctie (verminderde vruchtbaarheid) is vastgesteld.
Uit de in zijn uitspraak in rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.7 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis van de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten blijkt volgens het Hof dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat uitsluitend een persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten wordt verleend voor uitgaven die in direct verband staan met ziekte of invaliditeit waaraan de belastingplichtige zich op grond van medische noodzaak redelijkerwijs niet kan onttrekken. De wetgever maakt aldus een onderscheid tussen een groep ‘zieken en gehandicapten’ (waarvoor de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten geldt) en een groep ‘gezonden’ (waarvoor die aftrekregeling niet geldt), en niet een direct of indirect onderscheid op basis van sekse of seksuele oriëntatie. Het oordeel van de wetgever dat beide groepen van elkaar verschillen, dient te worden geëerbiedigd aangezien dat oordeel tegen de achtergrond van de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten niet evident van redelijke grond is ontbloot, aldus het Hof.
Belanghebbende heeft zich voor het Hof beroepen op de omstandigheid dat de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten ter zake van een ivf-behandeling openstaat voor heterostellen bij wie het na twaalf maanden onbeschermde geslachtsgemeenschap met dezelfde partner niet is gelukt om zwanger te worden, ook indien bij geen van beide partners een medische oorzaak hiervoor kan worden gevonden. Deze omstandigheid maakt naar het oordeel van het Hof echter niet dat in die gevallen geen sprake is van uitgaven die in direct verband met ziekte of invaliditeit kunnen worden gebracht en waaraan de belastingplichtige zich op grond van medische noodzaak redelijkerwijs niet kan onttrekken. Bij de huidige stand van de medische wetenschap wordt in die gevallen wel een medische noodzaak voor het ondergaan van een ivf-behandeling aangenomen en het is niet onredelijk om voor de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten, en de beoordeling van de medische noodzaak in het bijzonder, bij de stand van de medische wetenschap aan te sluiten, aldus nog steeds het Hof.
Het Hof komt tot de slotsom dat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten in gevallen als dit niet in strijd komt met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod.