Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10440, 21/01421
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10440, 21/01421
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 december 2022
- Datum publicatie
- 16 december 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:3995, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01421
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Specifieke zorgkosten. Uitgaven voor ivf-behandeling. Eiceldonatie- en draagmoederschapprogramma. Partners zijn van hetzelfde (mannelijke) geslacht. Weigering aftrek. Schending verdragsrechtelijk discriminatieverbod?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01421
uitspraakdatum: 6 december 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021, nummer AWB 19/6813, ECLI:NL:RBGEL:2021:3995, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.761 en opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. G.J. Berentschot, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1 1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende had met zijn levenspartner van hetzelfde (mannelijke) geslacht een kinderwens. Ter vervulling van deze kinderwens is belanghebbende in 2016 naar het [naam1 2] Center in [plaats1] , Verenigde Staten, gereisd om daar deel te nemen aan een eiceldonatie- en draagmoederschapprogramma ‘ [het programma] ’ (hierna: het programma). Het gaat daarbij om een zogenoemd hoogtechnologisch draagmoederschap. Dat is een methode van draagmoederschap waarbij gebruik wordt gemaakt van een eicel van een andere vrouw dan de draagmoeder.
Een onderdeel van het programma is een in-vitrofertilisatie behandeling (hierna: ivf-behandeling). Bij een ivf-behandeling worden één eicel en meerdere spermacellen bij elkaar gebracht. Dit gebeurt in een laboratorium. Als de eicel en een spermacel samensmelten ontstaat een embryo. Het embryo wordt vervolgens in de baarmoeder van de draagmoeder geplaatst. In het geval van belanghebbende is één embryo geplaatst in de baarmoeder van de draagmoeder. Zowel de eiceldonor als de draagmoeder waren destijds jonger dan 43 jaar.
Op 10 januari 2018 is de dochter van belanghebbende uit de draagmoeder geboren. De levenspartner van belanghebbende heeft de dochter geadopteerd.
Belanghebbende heeft in totaal $ 167.000 betaald voor deelname aan het programma en reis- en verblijfkosten in verband daarmee. Van dat bedrag heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 omgerekend een bedrag van € 38.077 opgevoerd als uitgaven die zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp (specifieke zorgkosten). Dit bedrag betreft uitsluitend uitgaven in het kader van (de voorbereiding op) de ivf-behandeling. De uitgaven die zien op de behandeling van de eiceldonor en de draagmoeder behoren hier niet toe. Het opgevoerde bedrag van € 38.077 is in dollars als volgt opgebouwd:
- Onderzoeken reinigen en wassen van het sperma van belanghebbende |
$ 8.290 |
- Bevruchting eicellen met het sperma van belanghebbende |
$ 25.900 |
- Screenen/testen verkregen embryo’s |
$ 6.000 |
Na toepassing van de drempel resteert een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 32.082.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV is de Inspecteur van de aangifte afgeweken. De persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten is geheel gecorrigeerd.
Het bezwaar hiertegen heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank kwalificeren de uitgaven voor de ivf-behandeling in het geval van belanghebbende niet als aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan dat deze uitgaven in een direct verband staan met ziekte of invaliditeit. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel (als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur) is afgewezen. De Rechtbank is belanghebbende wel gevolgd in zijn betoog dat sprake is van een schending van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. Volgens de Rechtbank wordt belanghebbende ongelijk behandeld ten opzichte van stellen en vrouwen die door onvruchtbaarheid in de onmogelijkheid verkeren om op een natuurlijke wijze een kind te krijgen en die een ivf-behandeling ondergaan om hun kinderwens te realiseren. Deze stellen en vrouwen mogen de kosten van een ivf-behandeling wel in aftrek brengen. Voor die ongelijke behandeling is volgens de Rechtbank geen toereikende rechtvaardiging aan te wijzen, waarbij is meegewogen dat belanghebbende en zijn levenspartner behoren tot een kwetsbare groep die in het verleden is gediscrimineerd. De Rechtbank heeft ondanks het geconstateerde rechtstekort geen grond gezien om zelf rechtsherstel te bieden, maar het aan de wetgever gelaten om hierin te voorzien. De Rechtbank heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard, maar - vanwege schending van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod - wel aanleiding gezien om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en hem het betaalde griffierecht te laten vergoeden.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende met een beroep op het verdragsrechtelijke discriminatieverbod aanspraak kan maken op een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst 2016) (hierna: de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten) of anderszins een financiële tegemoetkoming moet worden geboden.
Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is gericht tegen de oordelen van de Rechtbank die erop neerkomen dat sprake is van een niet te rechtvaardigen strijd met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, doordat belanghebbende - als gevolg van de seksuele gerichtheid van belanghebbende en zijn levenspartner - geen aanspraak kan maken op de aftrekregeling voor specifieke zorgkosten.
Het principale hoger beroep van belanghebbende is gericht tegen de oordelen van de Rechtbank die erop neerkomen dat, ondanks dat sprake is van strijd met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, geen rechtsherstel wordt geboden door belanghebbende de gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten toe te kennen, terwijl ook geen aanleiding is gezien voor een compenserende schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wanneer het Hof tot het oordeel zou komen dat in dit geval rechtsherstel moet worden geboden (in welke vorm dan ook), is voorts in geschil tot welk bedrag dat moet gebeuren.