Hoge Raad, 14-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:241, 23/00153
Hoge Raad, 14-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:241, 23/00153
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 februari 2025
- Datum publicatie
- 14 februari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:241
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:4440
- Zaaknummer
- 23/00153
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; art. 2.14a Wet IB 2001; beschikkingsmacht over vermogen stichting; transparantierechtspraak (HR 30 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9086) niet achterhaald door invoering wettelijk APV-regime.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/00153
Datum 14 februari 2025
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] (hierna: belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2; tezamen: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2022, nrs. 20/00738 tot en met 20/007411, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/1364 tot en met BRE 17/1367) betreffende de aan belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2 voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door D.G. Barmentlo en A.G. Haasnoot, advocaten te Amsterdam, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbenden is de zaak mondeling toegelicht door D.G. Barmentlo en A.G. Haasnoot.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende 1 en belanghebbende 2 zijn met elkaar gehuwd en beiden woonachtig in Nederland.
Belanghebbende 2 heeft op 22 juli 1987 naar het recht van de Nederlandse Antillen een naamloze vennootschap (hierna: de NV) opgericht. Deze vennootschap had een belang van 49 procent van de aandelen in een eveneens naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte en in Curaçao gevestigde naamloze vennootschap (hierna: [A] NV), die op haar beurt alle aandelen hield in een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde besloten vennootschap (hierna: de BV).
De overige 51 procent van de aandelen in [A] NV werd middellijk gehouden door een zakenpartner van belanghebbende 2.
Op 31 december 1999 is naar het recht van de Nederlandse Antillen een stichting particulier fonds (hierna: de SPF) opgericht. Het bestuur van de SPF werd gevoerd door een trustkantoor dat behoorde tot een bankenconcern (hierna: de bestuurder). In de ‘Articles of Incorporation’ is het doel van de SPF als volgt omschreven:
"Article 2
1. The purpose of the foundation is to preserve and manage assets [...] for the ultimate benefit of the members of the family who are beneficiaries.”
In april 2000 heeft de bestuurder volmacht verleend aan belanghebbende 2 met betrekking tot de bankrekening van de SPF. In die volmacht heeft de bestuurder aan belanghebbende 2 het recht verleend om, zonder enige beperking, in naam van de SPF alle rechten als houder van de bankrekening ten name van de SPF uit te oefenen, tot maximaal het bedrag van de eventueel op die rekening geoorloofde debetstand.
Op 2 november 2000 heeft belanghebbende 2 de aandelen in de NV geschonken aan de SPF. De NV is op 20 april 2001 ontbonden. Het vermogen van de SPF omvatte sindsdien het belang van 49 procent van de aandelen in [A] NV, effecten en bankrekeningen.
Op 25 november 2003 heeft de zakenpartner van belanghebbende 2 de bestuurder namens [A] NV geïnformeerd over een door belanghebbende 2 en hemzelf voorgenomen herstructurering van [A] NV. Deze herstructurering heeft plaatsgevonden op 11 december 2003. In 2007 zijn de aandelen in de BV verkocht aan een derde.
De voormalige adviseur van belanghebbende 2 heeft bij brief van 23 december 2009 de Inspecteur bericht dat belanghebbende 2 gebruik wenst te maken van de inkeerregeling. Belanghebbende 2 heeft de Inspecteur onder meer op de hoogte gesteld van de hiervoor in 2.5 bedoelde schenking en daarbij vermeld dat de waarde van de aandelen in de NV ƒ 4.200.000 bedroeg.
In de jaren 2011 en 2012 heeft [A] NV dividenden uitgekeerd aan de SPF. De SPF heeft in 2011 een verlies geleden. Op 13 mei 2012 heeft de SPF haar aandelen in [A] NV verkocht aan een vennootschap waarvan belanghebbende 2 middellijk enig aandeelhouder en bestuurder is. Uiteindelijk, bij haar hierna in 2.9 bedoelde vereffening, heeft de SPF over het jaar 2012 een winst behaald. Het verlies van 2011 is volledig verrekend met die winst.
Op 12 juni 2012 is de SPF ontbonden. Belanghebbenden hebben een liquidatie-uitkering ontvangen die bestond uit effecten en liquide middelen.
Bij de aanslagregeling voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het vermogen van de SPF aan belanghebbenden moet worden toegerekend. Hij heeft daarom de door belanghebbenden voor die jaren aangegeven belastbare inkomens gecorrigeerd en de onderhavige aanslagen opgelegd.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of de bezittingen van de SPF op grond van de zogenoemde transparantierechtspraak van de Hoge Raad2 moeten worden toegerekend aan belanghebbende 2, omdat belanghebbende 2 feitelijk heeft kunnen beschikken over het vermogen van de SPF als ware het zijn eigen vermogen.
Belanghebbenden hebben ter zitting van het Hof verzocht om overlegging van interne stukken van de Belastingdienst, waaronder een e-mailwisseling tussen de Inspecteur en de “kennisgroep 10a Vpb”, met een volgens belanghebbenden voor de Inspecteur voor deze procedure ongunstige inhoud, die de Inspecteur volgens belanghebbenden met een beroep op artikel 8:29 Awb geheim heeft gehouden. Voorafgaand aan de beoordeling van het geschil heeft het Hof dit verzoek tardief verklaard. De Inspecteur heeft, aldus het Hof, ter zitting verklaard dat hij de door belanghebbenden bedoelde stukken niet aan de geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft overgelegd en dat die stukken pas zijn opgemaakt na de uitspraak van de Rechtbank in de onderhavige procedure. Volgens het Hof hadden belanghebbenden in een eerder stadium kunnen verzoeken die stukken in het geding te brengen en hebben zij geen valide reden aangevoerd waarom dat niet is gebeurd. Het alsnog overleggen van de stukken door de Inspecteur zou meebrengen dat het vooronderzoek zou moeten worden heropend, wat volgens het Hof een aanzienlijke vertraging voor de procedure zou opleveren. De eisen van een goede procesorde verzetten zich onder deze omstandigheden tegen honorering van het onderhavige verzoek van belanghebbenden, aldus het Hof.
Belanghebbenden voerden in hoger beroep aan dat toerekening op grond van de transparantierechtspraak van vermogen van een stichting aan degene die dat vermogen heeft ingebracht, is achterhaald door invoering per 1 januari 2010 van artikel 2.14a Wet IB 2001. Toerekening anders dan op basis van het regime voor afgezonderd particulier vermogen zoals bedoeld in die bepaling is volgens belanghebbenden niet mogelijk.
Het Hof heeft dit betoog verworpen. Het heeft daartoe geoordeeld dat de vraag of vermogen is afgezonderd, voor welke vraag de transparantierechtspraak van belang is, voorafgaat aan de toepassing van artikel 2.14a Wet IB 2001. Met die bepaling heeft de wetgever volgens het Hof weliswaar beoogd een sluitende regeling te treffen, maar slechts voor gevallen waarin een vermogensafzondering heeft plaatsgevonden. Bij beschikken over het vermogen van een stichting particulier fonds als ware dat het eigen vermogen van de belastingplichtige is een vermogensafzondering niet aan de orde en de toepassing van artikel 2.14a Wet IB 2001 dus evenmin, aldus het Hof.