Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4440, 20/00738 tot en met 20/00741
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4440, 20/00738 tot en met 20/00741
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 december 2022
- Datum publicatie
- 11 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:5908, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00738 tot en met 20/00741
Inhoudsindicatie
Het hof heeft op basis van de transparantierechtspraak geoordeeld dat belanghebbende heeft beschikt over het vermogen van de SPF als ware het zijn eigen vermogen. In dat geval is artikel 2.14a Wet IB 2001 niet van toepassing.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00738 tot en met 20/00741
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 november 2020, nummers BRE 17/1364 tot en met 17/1367, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende 1] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: [belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: [belanghebbende 2] ,
( [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] worden hierna samen aangeduid als belanghebbenden)
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 en 2012 aan belanghebbenden opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente dan wel belastingrente (hierna: rente) in rekening gebracht.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de in 1.1 aangehaalde aanslagen verminderd, de inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van twee maal € 1.583 respectievelijk € 2.417, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.376 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van twee maal € 46 aan belanghebbenden vergoedt.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbenden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbenden, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn de zaken van belanghebbenden gelijktijdig behandeld.
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbenden zijn gehuwd en woonachtig in Nederland.
[belanghebbende 2] heeft op 22 juli 1987 [N.V. 1] opgericht, een naamloze vennootschap naar het recht van Curaçao. [N.V. 1] had een belang van 49% in een eveneens naar het recht van Curaçao opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap, [N.V. 2] , die op haar beurt alle aandelen hield in [B.V. 1] De overige 51% van de aandelen in [N.V. 2] behoorden (middellijk) toe aan [A] (hierna: [A] ). De naam [N.V. 1] is op 30 oktober 1987 gewijzigd in [N.V. 3] .
Op 31 december 1999 is door [N.V. 4] , gevestigd te Curaçao, [stichting] (hierna: de [stichting] ) opgericht. In de ‘Articles of Incorporation’ is onder meer het volgende bepaald:
“PURPOSE
Article 2
1. The purpose of the foundation is to preserve and manage assets [...] for the ultimate benefit of the members of the family who are beneficiaries.
(..)
MANAGEMENT
Article 3
(…)
3. Any vacancies and/or additions to the Board of Directors shall be filled by the beneficiaries.
(…)
FINAL STATEMENT
The first director shall be:
[N.V. 5] , established in Curaçao”.
De naam [N.V. 5] (hierna: [N.V. 5] ) is later gewijzigd in [naam] (hierna: [naam] ).
In februari 2000 hebben [N.V. 5] als “manager” en belanghebbenden als “Founder” een managementovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
“Liability
Article III
Neither the manager nor any of its directors, officers or employees shall be liable towards the Foundation (hof: de [stichting] ) for any action lawfully taken or omitted to be taken by it or them thereunder or in connection herewith, except for its own or their own gross negligence or misconduct.
Indemnity
Article IV
The Founder shall safeguard the manager, its directors, officers and employees and keep them harmless from any claim, which -rightly or wrongly- may be made against the manager, its directors, officers or employees arising from or connected with the manager’s performance under this agreement, unless in the event of gross negligence or willful misconduct of the manager, or any of its directors, officers or employees.
The Foundation (hof: de [stichting] ) will reimburse the management for any costs and expenses, including lawyer’s fees in connection with such a claim.”.
Op 26 april 2000 hebben de [stichting] en [N.V. 6] een indemnity letter getekend. Namens de [stichting] hebben getekend: [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] .
Op 26 april 2000 heeft [N.V. 5] als bestuurder of algemeen gevolmachtigde van de [stichting] volmacht verleend aan [belanghebbende 2] met betrekking tot de bankrekening van de [stichting] . In de volmacht heeft [N.V. 5] het recht verleend aan [belanghebbende 2] om:
“in the name of the Accountholder (hof: de [stichting] ) exercise all rights of the Accountholder in relation to the account held with [N.V. 6] , Curaçao Branch (‘the Bank’), account number [nummer] (the ‘Account’) including, without limitation, withdrawing and depositing monies, effecting payments and remittance of funds (whether directly or by way of issuing checks or notes or similar instruments), without any limitation as to individual or aggregate amounts or limitation to the amount available in the Account on the date hereof and up to the maximum overdraft facility available with respect to the Account, if any.”.
Op 2 november 2000 heeft [belanghebbende 2] de aandelen in [N.V. 3] . geschonken aan de [stichting] .
[N.V. 3] . is op 20 april 2001 ontbonden.
Op 25 november 2003 heeft [A] , namens [N.V. 2] , via fax het volgende bericht aan [N.V. 5] gestuurd:
“Zoals je van [B] al begrepen hebt, willen we een aantal wijzigingen doorvoeren die uiteindelijke moeten leiden tot uitgifte/plaatsing van (nieuwe) aandelen aan/bij [N.V. 7] (…).
In overleg met onze adviseurs dienen daarvoor de volgende stappen te worden ondernomen:
1. Verlaging van het vermogen in de N.V. door middel van het uitkeren van dividenden.
2. Het verstrekken van achtergestelde leningen door de huidige aandeelhouders aan de N.V.
3. Wijziging van de statuten t.a.v. de rechten die aan de letteraandelen zijn verbonden.
4. De uitgifte/plaatsing van (nieuwe) aandelen die voor 49% geplaatst zullen worden bij [N.V. 7] (…).
(…).
We zullen verder alles formaliseren via verzoekschriften aan de stichtingsbesturen en Resolutie van de algemene vergadering van aandeelhouders in de N.V.”.
Op 11 december 2003 heeft bij [N.V. 2] een herstructurering plaatsgevonden. Daarbij zijn de bestaande aandelen ingetrokken en zijn letteraandelen uitgegeven. De [stichting] heeft een belang van 24% verkregen bestaande uit 480 gewone aandelen A. Een belang van 25% bestaande uit letteraandelen D is verkregen door [N.V. 8] , een dochtermaatschappij van [B.V. 2] , waarvan [belanghebbende 2] de enig aandeelhouder en bestuurder is. De (middellijk) door [A] gehouden aandelen in [N.V. 2] zijn eveneens verletterd en herverdeeld. Verder is de naam van [N.V. 2] gewijzigd in [N.V. 9] .
Op 6 juli 2004 heeft [C] van [naam] het volgende verklaard en besloten:
“(…)n aanmerking nemende dat:
Op 1 december 2003 de algemene vergadering van Aandeelhouders een besluit heeft genomen om het Maatschappelijk kapitaal van de vennootschap te wijzigen;
Op 9 december 2003 besloten is om extra aandelen uit te geven door de vennootschap;
In genoemde resoluties een aantal zaken niet zijn genoemd;
BESLUIT OM DE VOLGENDE VERKLARING AAN DE BESLUITEN TOE TE VOEGEN:
(…)
De houders van de nieuwe aandelen C en D zijnde [D] en [N.V. 8] dienen elk Euro 75.000 te voldoen aan [N.V. 2] ”.
In 2007 zijn de aandelen in [B.V. 1] verkocht aan een derde.
De voormalige adviseur van [belanghebbende 2] (hierna: de adviseur) heeft met zijn brief met dagtekening 23 december 2009 de inspecteur bericht dat [belanghebbende 2] gebruik wenst te maken van de inkeerregeling. [belanghebbende 2] heeft de inspecteur onder meer op de hoogte gesteld van de in 2.7 bedoelde schenking en daarbij vermeld dat de waarde van de aandelen [N.V. 3] . f 4.200.000 bedroeg.
Naar aanleiding van de in 2.13 bedoelde brief heeft de inspecteur met betrekking tot de inbreng van vermogen in de [stichting] 23 vragen gesteld. De vragen 12 en 13 luiden als volgt:
“12. Het doel van de [stichting] is het bewaren en beheren van bezittingen ingebracht in de [stichting] ten behoeve van de uiteindelijke belanghebbende of zijn familieleden.
a. Wie is in dit verband als de uiteindelijk belanghebbende aan te merken?
b. Hoe weet (het bestuur van) de [stichting] dat er op een gegeven moment uitkeringen moeten worden gedaan (de ‘wanneer’-vraag), aan wie die uitkeringen moeten worden gedaan en tot welke bedrag er uitkeringen moeten worden gedaan? M.a.w. hoe en door wie wordt (het bestuur van) de [stichting] in dit opzicht gevoed?
13. Art. 3 van de oprichtingsakte van de [stichting] maakt het de begunstigden mogelijk het bestuur van de [stichting] te benoemen en te ontslaan. Bent u met mij van mening dat het bestuur dan wel in een afhankelijkheidspositie verkeert ten opzichte van de begunstigden?
Indien u een andere mening bent toegedaan verzoek ik u een en ander uitvoerig te motiveren.”.
In reactie op de in 2.14 bedoelde vragen heeft de adviseur in de brief van 27 mei 2010 onder meer het volgende geantwoord:
“12. a en b. Nu naar wij begrijpen een getekende Letter of Wishes ontbreekt, waaruit eventueel de uiteindelijk belanghebbenden kunnen worden afgeleid, neemt [naam] het standpunt in dat er momenteel geen uiteindelijk belanghebbenden zijn. Waar het gaat om het doen van uitkeringen merken wij het volgende op. De doelstelling van de stichting is: “to preserve and manage assets contributed to the [naam] for the ultimate benefit of the members of the family who are beneficiaries.” Uitkeringen moeten passen binnen deze doelstelling. Het bestuur legt de doelstelling aldus uit dat de Stichting moet handelen in het belang van de familie van de begunstigden als collectief. Met name door het ontbreken van een toevoeging in de doelstelling als: “and/or an individual member.” Indien het bestuur bijvoorbeeld een verzoek van de heer [belanghebbende 2] , als founder en inbrenger, zou inwilligen om als begunstigde te worden aangemerkt, zou de heer [belanghebbende 2] vervolgens om een uitkering kunnen verzoeken. Alvorens tot uitkering over te gaan, zal het bestuur zich ervan dienen te vergewissen dat deze uitkering in het belang van de familie [belanghebbende 2] als collectief is. Het bestuur heeft hierbij een zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ook overigens kunnen moverende redenen zich tegen uitkering verzetten. Twee voorbeelden die zich concreet hebben voorgedaan zijn de volgende. In 2006 heeft de heer [belanghebbende 2] een verzoek gedaan tot overboeking van een bedrag van € 20.000 op een bankrekening in [plaats 1] ten behoeve van een zakenpartner in Oost-Europa. Wij hebben het ‘telephone call report’ hiervan bijgevoegd (…). Daarnaast heeft de heer [belanghebbende 2] een verzoek gedaan om een rekening te openen bij [E] te [plaats 2] . Dit verzoek hebben wij bijgevoegd als bijlage 10. Aan beide verzoeken is door [naam] om haar moverende redenen geen uitvoering gegeven. Dit alles illustreert dat de heer [belanghebbende 2] over het in [stichting] ingebrachte vermogen niet meer kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Er hebben sinds de oprichting geen uitkeringen vanuit [stichting] plaatsgevonden.
13. Er zijn momenteel geen begunstigden die de bevoegdheden genoemd in de artikelen 3, 4 en 7 van de oprichtingsakte kunnen uitoefenen. Op basis van de oprichtingsakte kan [naam] -bij afwezigheid van begunstigden- niet worden ontslagen als bestuurder.”.
Bij de brief van 27 mei 2010 is een brief van [naam] van 23 februari 2010 aan de adviseur gevoegd, waarin de in 2.14 bedoelde vragen door [naam] als volgt zijn beantwoord:
“12. Er zijn momenteel geen begunstigden.
a. Ten overvloede melden we dat de heer en mevrouw [belanghebbende 2] de oprichtingsbevoegdheid hebben gekregen en dat het niet leidt tot het worden van de uiteindelijke begunstigden.
b. Er zijn momenteel geen begunstigden. [naam] is degene die alleen bevoegd is.
13. Artikel 3 praat niet over het ontslaan van het bestuur wel over aanvulling van het Bestuur. Bij een aanvulling kan het zittende/huidige bestuur gebruik maken van artikel 7b en uit eigen beweging aftreden. Er zijn momenteel geen begunstigden.”.
[N.V. 9] . heeft in de jaren 2011 en 2012 dividenden uitgekeerd aan de [stichting] van respectievelijk € 230.400 en € 321.600.
De [stichting] heeft in 2011 een verlies geleden van NAF 607.872. Over het jaar 2012 is een winst geboekt van NAF 463.855, dat volledig is verrekend met het verlies van 2011.
Op 27 maart 2012 is namens de [stichting] een ‘verzoek tot aanwijzing doelvermogen’ gedaan bij de belastingautoriteiten van Curaçao. In het verzoek is het volgende vermeld:
“Wij verzoeken u [stichting] aan te merken als een doelvermogen in de zin van artikel 1B, eerste lid van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (hierna: LvWB). [stichting] zal op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a LvWB binnenlands belastingplichtig zijn voor de winstbelasting en op grond van artikel 4, vijfde lid LvWB effectief belast zijn tegen een winstbelastingtarief van 10%. Wij verzoeken u de status van doelvermogen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 te verlenen.”.
De belastingautoriteiten van Curaçao hebben het verzoek voor akkoord getekend.
Bij e-mail van 8 mei 2012 heeft de adviseur het volgende bericht aan [naam] gezonden:
“Ik heb vanochtend een bespreking met de heer en mevrouw [belanghebbende 2] gehad. Zij gaan definitief akkoord met het compromisvoorstel en met het liquideren van de [stichting] . Zou jij in dit kader de voorbereidingen voor de liquidatie in gang willen zetten. (…) Vanuit een Nederlands fiscaal perspectief is het, zoals gezegd, eigenlijk alleen van belang dat er maar 1 uitkering aan de heer [belanghebbende 2] kan plaatsvinden.”.
Op 31 mei 2012 heeft de [stichting] de in haar bezit zijnde aandelen in [N.V. 9] . verkocht aan [N.V. 8]
Begin juni 2012 hebben belanghebbenden een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur. In deze overeenkomst is vastgelegd dat zij overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop de gerechtigdheid van belanghebbenden in de [stichting] in de heffing van IB/PVV 2001 tot en met 2009 moet worden betrokken. Belanghebbenden en de inspecteur zijn overeengekomen dat een bedrag van € 2.300.000 aan enkelvoudige IB/PVV wordt geheven in één navorderingsaanslag IB/PVV 2004.
Op 12 juni 2012 is de [stichting] ontbonden. De liquidatiebalans ziet er als volgt uit:
€ |
€ |
||
Effecten |
7.910.337 |
Bestemmingsreserve |
9.388.285 |
Overlopende activa |
71.354 |
Batig saldo |
202.592 |
Liquide middelen |
1.615.800 |
Overige schulden |
6.614 |
9.597.491 |
9.597.491 |
Tot het dossier behoort een interne e-mail van de adviseur van 15 juni 2012 over de liquidatie van de [stichting] . In deze e-mail is onder meer het volgende vastgelegd:
“Woensdag gesproken met [G] inzake [stichting] . Gevraagd naar de status van de liquidatie. Zij meldde dat zij de liquidatie dinsdag in gang heeft gezet. Nogmaals benadrukt dat er in totaal maar 1 (liquidatie)uitkering mag zijn. Zij heeft bevestigd dat dit het geval is.
Opgemerkt dat de vaststellingsovk nu door alle partijen is ondertekend zodat het nu wachten is op de oplegging van de navorderingsaanslag waarna [B] 4 weken de tijd heeft om te betalen. De liquidatie zou volgens [G] ruim op tijd afgerond moeten zijn.”.
Belanghebbenden hebben een liquidatie-uitkering ontvangen. De liquidatie-uitkering bestond uit effecten en liquide middelen.
Op 23 oktober 2012 is op verzoek van [belanghebbende 2] [F] te Curaçao opgericht.
Belanghebbenden hebben gezamenlijk aangiften gedaan over de jaren 2011 en 2012. [belanghebbende 2] heeft de volgende inkomens (€) aangegeven:
Jaar |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
2011 |
38.256 |
nihil |
57.530 |
2012 |
6.774 |
nihil |
56.355 |
[belanghebbende 1] heeft in 2011 en 2012 geen belastbaar inkomen aangegeven. De inspecteur heeft aan belanghebbenden vragen gesteld met betrekking tot de aangiften IB/PVV 2011 en 2012.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 afgeweken van de ingediende aangiften. Daarbij zijn de correcties ten aanzien van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en uit sparen en beleggen (box 3) gelijkelijk tussen belanghebbenden verdeeld.
De aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 zijn als volgt vastgesteld (€):
Jaar |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
Rente |
2011 |
38.256 |
509.200 |
234.602 |
16.341 |
2012 |
6.774 |
264.029 |
233.759 |
11.458 |
De aan [belanghebbende 1] opgelegde aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 zijn als volgt vastgesteld (€):
Jaar |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
Rente |
2011 |
nihil |
509.200 |
177.072 |
16.202 |
2012 |
nihil |
264.029 |
175.712 |
11.221 |
In de LANDSVERORDENING van de 21ste december 2011 tot wijziging van (…) de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (…) is het volgende vermeld:
“Artikel III
De Landsverordening op de winstbelasting 1940 wordt als volgt gewijzigd:
A. (…)
B. Na artikel 1A wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1B
1. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt onder doelvermogen verstaan een stichting particulier fonds welke op een daartoe aan de Inspecteur gedaan verzoek als zodanig is aangewezen.
2. De Inspecteur beslist binnen twee maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid bij voor bezwaar vatbare beschikking. Indien de beschikking als hiervoor bedoeld niet binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin, wordt verzonden, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.
3. Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, geldt zulks met ingang van het jaar volgend op het jaar waarin het verzoek is gedaan, met dien verstande dat ingeval het verzoek is gedaan binnen drie maanden na de oprichting, respectievelijk instelling, zulks geldt met ingang van de datum van oprichting dan wel instelling. De aanwijzing van de Inspecteur, bedoeld in het eerste lid, geldt voor tenminste drie volledige boekjaren. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij verplaatsing van een stichting particulier fonds naar Curaçao.
4. Indien een stichting particulier fonds wordt aangemerkt als doelvermogen, is artikel 3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
5. Op schriftelijk verzoek kan de aanwijzing van de Inspecteur worden ingetrokken, waardoor een stichting particulier fonds niet langer als doelvermogen wordt aangemerkt.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Bij inwilliging van dit verzoek geldt zulks met ingang van het boekjaar volgend op het jaar waarin het verzoek is gedaan of het eerste boekjaar nadat de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken indien dat later is.
6. Indien een stichting particulier fonds niet langer wordt aangemerkt als doelvermogen is artikel 3, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel XVII
Een stichting particulier fonds welke als zodanig is opgericht voor de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening kan binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze landsverordening schriftelijk aan de Inspecteur een verzoek als bedoeld in artikel 1B, eerste lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 indienen. In dat geval wordt aan de inwilliging van het verzoek terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 2011.”.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Moeten de bezittingen van de [stichting] worden toegerekend aan [belanghebbende 2] , omdat hij feitelijk heeft kunnen beschikken over het vermogen van de [stichting] als ware het zijn eigen vermogen?
-
Indien vraag a ontkennend wordt beantwoord: is artikel 2.14a, lid 7, Wet IB 2001 van toepassing?
-
Indien vraag b bevestigend wordt beantwoord: is sprake van een vervreemding van de aandelen [N.V. 9] . als bedoeld in artikel 4.16, lid 1, letter f of letter g, van de Wet IB 2001?
-
Indien vraag c ontkennend wordt beantwoord: is sprake van fraus legis?
-
Heeft de rechtbank, bij de berekening van de vergoeding van immateriële schade, er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de behandeling van de bezwaarschriften ernstig is vertraagd door de late reactie van belanghebbenden op correspondentie van de inspecteur?
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Voor de cijfermatige conclusies in de te onderscheiden scenario’s verwijst de inspecteur naar bijlagen 48 en 49 bij de motivering van het hoger beroep. Verder concludeert de inspecteur dat de door de rechtbank vastgestelde vergoeding van immateriële schade te hoog is.
Belanghebbenden concluderen primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Ingeval van gegrondverklaring van het hoger beroep verklaren belanghebbenden zich akkoord met de cijfermatige conclusies van de inspecteur zoals weergegeven in de hiervoor bedoelde bijlagen 48 en 49.