Hoge Raad, 25-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:456, 24/02026
Hoge Raad, 25-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:456, 24/02026
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2025
- Datum publicatie
- 25 maart 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:456
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1301
- Zaaknummer
- 24/02026
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv door advocaat t.a.v. stuk dat hij in fiscale procedure heeft ingebracht, vervolgens is opgenomen in dossier van FIOD en OM en mede heeft geleid tot verdenking tegen cliënten t.z.v. overtreding Wet op de kansspelen en witwassen, waarbij beklag met beroep op verschoningsrecht strekt tot verwijdering van deze gegevens uit dossier van FIOD en OM.
1. Ontvankelijkheid beklag.
2. Heeft omstandigheid dat advocaat stuk waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in fiscale procedure tot gevolg dat verschoningsrecht t.a.v. betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot latere strafrechtelijke procedure?
Ad 1. Klager heeft als advocaat, bij verlenen van rechtsbijstand aan cliënten, ‘tiendagenstuk’ (met daarbij gevoegde getuigenverklaringen) ingebracht in fiscale procedure bij hof, waarna inspecteur van Belastingdienst o.g.v. art. 43c Uitvoeringsregeling AWR stuk heeft verstrekt aan FIOD en OM en stuk is opgenomen in dossier van FIOD en OM in opsporingsonderzoek tegen cliënten van klager. Daaruit volgt dat geen sprake is van inbeslagneming. Ook is geen sprake van vorderen van betreffende gegevens a.b.i. art. 126nd Sv of van situatie die daarmee gelijk moet worden gesteld. Art. 552a Sv voorziet verder niet in mogelijkheid van beklag dat strekt tot verwijdering van gegevens uit processtukken. Rb had beklag (ook m.b.t. tiendagenstuk) n-o moeten verklaren. HR verklaart beklag in zoverre alsnog n-o.
Ad 2. HR maakt ten overvloede opmerkingen over reikwijdte en bescherming van verschoningsrecht. Omstandigheid dat advocaat stuk met daarin gegevens waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in fiscale procedure brengt niet met zich dat verschoningsrecht t.a.v. betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot (mogelijk) latere strafrechtelijke procedure (vgl. HR:2021:751 m.b.t. fiscale zaak). Dit geldt ook voor bijlagen waarover verschoningsrecht zich uitstrekt. Wel kan inbrengen van gegevens in fiscale procedure ertoe leiden dat belastingrechter die gegevens vermeldt in zijn uitspraak en dat die uitspraak openbaar wordt. Dan komt vertrouwelijk karakter te vervallen en komt advocaat wat betreft openbaar geworden gegevens geen beroep meer toe op verschoningsrecht. Het is aan belastingrechter te beslissen welke gegevens hij al of niet in uitspraak vermeldt, waarbij omstandigheid dat op ingebracht stuk verschoningsrecht rust geen beperking meebrengt. In strafrechtelijke procedure kan verschoningsrecht dus worden ingeroepen t.a.v. betreffende gegevens, tenzij daaraan intussen vertrouwelijk karakter is komen te ontvallen. Daaraan doet niet af dat inspecteur van Belastingdienst in de onder art. 43c.1 Uitvoeringsregeling AWR omschreven gevallen bevoegd is, al dan niet op verzoek van FIOD of OM, in die bepaling bedoelde gegevens te verstrekken aan die met opsporing belaste autoriteiten. Belangen die met verschoningsrecht zijn gemoeid maken wel noodzakelijk dat Belastingdienst, in samenspraak met FIOD en OM, doet wat nodig is om inbreuken op verschoningsrecht zo veel mogelijk te voorkomen, zodra redelijk vermoeden bestaat dat gegevensuitwisseling (deels) geprivilegieerde gegevens betreft. Hoewel art. 181 Sv niet specifiek daarop is toegesneden, verzet stelsel van WvSv zich er niet tegen dat OvJ, in samenspraak met inspecteur van Belastingdienst, voorafgaand aan eventuele verstrekking van gegevens door inspecteur een vordering tot RC richt tot maken van selectie tussen gegevens die wel en niet onder verschoningsrecht kunnen vallen. OvJ is gehouden zo’n vordering te doen als redelijk vermoeden bestaat dat het (deels) geprivilegieerde gegevens betreft. HR gaat verder in op inwinnen van standpunt van verschoningsgerechtigde, achterwege blijven van verstrekking als RC oordeelt dat sprake is van verschoningsgerechtigde gegevens en mogelijkheid om in gevallen waarin aan FIOD en/of OM verschoningsgerechtigde gegevens zijn verstrekt, in strafzaak verweer ex art. 359a Sv te voeren tegen gebruik voor bewijs van betreffende gegevens.
Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. beslissingen over tiendagenstuk en n-o verklaring beklag. CAG: anders t.a.v. ontvankelijkheid.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 24/02026 Bv
Datum 25 maart 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2023, nummer RK 23/001199, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
hierna: de klager.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben C.J.M. Perraud en M. Prins, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het beklag ten aanzien van het tiendagenstuk, tot terugwijzing naar de rechtbank Oost-Brabant opdat de zaak op het bestaande beklag in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadslieden van de klager hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2 Waar het in deze zaak om gaat
De conclusie van de advocaat-generaal houdt over de achtergrond van deze zaak in:
“1.1 De klager is advocaat en heeft rechtsbijstand verleend aan cliënten in een geschil met de inspecteur van de Belastingdienst, dat is uitgemond in fiscale procedures. In dat verband heeft de klager een nader processtuk in de zin van artikel 8:58 Awb (een “tiendagenstuk”) opgesteld en op 25 oktober 2019 in de fiscale procedure bij het hof ingebracht. Het tiendagenstuk is gebaseerd op en bevat een opsomming van de inhoud van veertien ten overstaan van een notaris afgelegde getuigenverklaringen (...), die tevens als bijlage bij het tiendagenstuk zijn opgenomen. De klager is in het voortraject betrokken geweest bij het opstellen van conceptversies van de later, niet in aanwezigheid van de klager, bij de notaris afgelegde verklaringen.
Op 16 juni 2021 is de klager op de hoogte gekomen van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Milwaukee’, doordat hij door zijn in dat onderzoek als verdachten aangemerkte cliënten werd geïnformeerd over de doorzoekingen die in hun woonhuizen hadden plaatsgevonden. Bij verstrekking van processtukken in dat onderzoek is gebleken dat zich in het dossier van de FIOD en het Openbaar Ministerie stukken bevinden die door de klager als advocaat in voornoemde fiscale procedure zijn opgesteld en/of ingebracht en dat de verdenking (wegens overtreding van de Wet op de kansspelen en witwassen) jegens de cliënten van de klager (mede) op deze stukken is gestoeld. Uit die stukken wordt in de processen-verbaal van het strafdossier geciteerd. De klager heeft op 25 oktober 2021 per brief aan de betrokken rechters-commissarissen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken die door hem in het kader van de fiscale procedure zijn verstrekt aan de Belastingdienst en die zijn (door)verstrekt aan de FIOD/het openbaar ministerie. De klager heeft verzocht deze stukken, en de stukken waarin aan die stukken wordt gerefereerd, uit het dossier te verwijderen. Ondanks herhaalde verzoeken bleef een reactie van de rechters-commissarissen uit.”
De Hoge Raad komt hierna tot het oordeel dat het beklag niet-ontvankelijk is. In rechtsoverweging 5 gaat de Hoge Raad ten overvloede in op de vraag of de omstandigheid dat een advocaat een stuk waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in een fiscale procedure tot gevolg heeft dat het verschoningsrecht ten aanzien van de betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot een latere strafrechtelijke procedure.
3 De beschikkingen van de rechtbank en van de rechters-commissarissen
De klager heeft bij de rechtbank een klaagschrift ingediend waarin hij een beroep doet op het verschoningsrecht dat hem als advocaat toekomt ten aanzien van het “tiendagenstuk” en veertien daarbij gevoegde, bij een notaris afgelegde, verklaringen van getuigen (hierna: de getuigenverklaringen). Het klaagschrift strekt tot verwijdering van deze gegevens, en van alle citaten en verwijzingen daarnaar in de processen-verbaal, uit het procesdossier van de FIOD en van het openbaar ministerie.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 april 2023 onder meer overwogen:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt, na instemming van partijen ter zitting van 4 april 2023, enkel nog tot opheffing van het gelegde beslag op en voortzetting van het gebruik van
• het “tiendagenstuk” dat als DOC-348 aan het dossier is toegevoegd;
• 14 verklaringen afgelegd bij de notaris die als DOC-054 t/m DOC-067 aan het dossier zijn toegevoegd,
en verwijdering daarvan uit het dossier.
(...)
Ingevolge artikel 134, eerste lid Sv wordt onder inbeslagneming verstaan: het onder zich nemen en houden van enig voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Blijkens het aanvullende proces-verbaal van ambtshandelingen AMB-017 zijn de betreffende documenten door de Belastingdienst verstrekt aan de (directeur van de) FIOD onder toepassing van – naar de rechtbank begrijpt – artikel 43c, eerste lid, onder h, van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 1994 (UAWR). Vast staat dat de betreffende documenten door de FIOD reeds zijn gebruikt bij het opstellen van aanvangsprocessen-verbaal AMB-001, -003 en -004 en dat de genoemde documenten/gegevens zich bevinden in het opsporingsdossier, zoals dat in zijn huidige, voorlopige vorm en omvang bestaat. De rechtbank is gelet op het voorgaande voorlopig van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn beklag, teneinde van de rechtbank een oordeel te verkrijgen op grond van artikel 552a Sv.
Nu het daarbij gaat om documenten/gegevens waarop naar stelling van klager het verschoningsrecht van de advocaat rust, dient gelet op het bepaalde van artikel 98 Sv de rechter-commissaris te beoordelen of de documenten onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. De rechtbank zal een beslissing op het klaagschrift derhalve aanhouden en de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde de verzochte beoordeling op de voet van artikel 98 Sv te verrichten.”
De rechters-commissarissen hebben bij beschikking van 12 mei 2023 het beroep van de klager op het verschoningsrecht ten aanzien van het tiendagenstuk en de getuigenverklaringen afgewezen. Deze beschikking is, voor zover van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 29 september 2023 het beklag niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op de getuigenverklaringen, en het beklag ongegrond verklaard voor zover het ziet op het tiendagenstuk. De beschikking houdt onder meer in:
“Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de bovengenoemde stukken. Klager verzoekt die stukken uit het strafdossier te verwijderen.
(...)
Oordeel ten gronde m.b.t. tiendagenstuk
Niet in geschil is dat het tiendagenstuk eerder in de fiscale procedure voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is ingebracht. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het verschoningsrecht van de advocaat geheel vervalt, door een stuk in te brengen in een (fiscale) procedure.
Klager beroept zich er onder verwijzing naar voornoemd Boeing-arrest van de Hoge Raad op dat door de Hoge Raad zou zijn overwogen dat ook in een geding het verschoningsrecht naar derden gewaarborgd dient te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is in de overweging van de Hoge Raad niet een dergelijke ruime uitleg te lezen. Het gaat in genoemd arrest over onderhandelingen tussen horizontale procespartijen, hetgeen een wezenlijk verschil is met de onderhavige zaak waarin het tiendagenstuk door klager aan een rechter is overgelegd om te betrekken in diens oordeel. In de passage in het Boeing-arrest [ECLI:NL:HR:2021:751] waarop door klager de nadruk is gelegd, overweegt de Hoge Raad dat stukken die ter kennis van een wederpartij zijn gebracht, ook in verband met een geding waarin een geheimhouder zijn bijstand heeft verleend, onder het verschoningsrecht blijven vallen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank evenwel iets anders dan stukken die door een procespartij in het geding zijn gebracht, en dus niet enkel ter kennis van een wederpartij zijn gebracht, waarmee die stukken, zoals is overwogen, ook aan de rechter zijn voorgelegd en onderdeel zijn geworden van het dossier in een procedure in het publieke domein. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het tiendagenstuk door klager is vrijgegeven en klager met betrekking tot dat stuk geen beroep meer kan doen op het verschoningsrecht. De rechtbank verklaart het beklag van klager ongegrond voor zover het ziet op het tiendagenstuk.”