Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1301, 24/02026

Parket bij de Hoge Raad, 03-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1301, 24/02026

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 december 2024
Datum publicatie
4 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1301
Zaaknummer
24/02026

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Beklag, beslag. Verschoningsrecht. Kan een advocaat in een strafrechtelijke procedure een geslaagd beroep doen op het verschoningsrecht ten aanzien van stukken die door hem in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst zijn ingebracht en die vervolgens op grond van artikel 43c UAWR door de FIOD en het OM zijn verkregen van de Belastingdienst? Geldt het uitgangspunt, dat het delen met een wederpartij van informatie (die in beginsel onder de geheimhoudingsplicht valt) niet met zich meebrengt dat de advocaat zich niet meer op zijn verschoningsrecht kan beroepen ten overstaan van een ander dan die wederpartij (zie HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:751) ook als die informatie wordt ingebracht middels een processtuk dat aan de rechter wordt overgelegd in het kader van een procedure? De conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/02026 Bv

Zitting 3 december 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[klager] ,

hierna: de klager

1 Waar het in deze zaak om gaat

1.1

De klager is advocaat en heeft rechtsbijstand verleend aan cliënten in een geschil met de inspecteur van de Belastingdienst, dat is uitgemond in fiscale procedures. In dat verband heeft de klager een nader processtuk in de zin van artikel 8:58 Awb (een “tiendagenstuk”) opgesteld en op 25 oktober 2019 in de fiscale procedure bij het hof ingebracht. Het tiendagenstuk is gebaseerd op en bevat een opsomming van de inhoud van veertien ten overstaan van een notaris afgelegde getuigenverklaringen (hierna ook: “de notariële verklaringen”), die tevens als bijlage bij het tiendagenstuk zijn opgenomen. De klager is in het voortraject betrokken geweest bij het opstellen van conceptversies van de later, niet in aanwezigheid van de klager, bij de notaris afgelegde verklaringen.

1.2

Op 16 juni 2021 is de klager op de hoogte gekomen van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Milwaukee’, doordat hij door zijn in dat onderzoek als verdachten aangemerkte cliënten werd geïnformeerd over de doorzoekingen die in hun woonhuizen hadden plaatsgevonden. Bij verstrekking van processtukken in dat onderzoek is gebleken dat zich in het dossier van de FIOD en het Openbaar Ministerie stukken bevinden die door de klager als advocaat in voornoemde fiscale procedure zijn opgesteld en/of ingebracht en dat de verdenking (wegens overtreding van de Wet op de kansspelen en witwassen1) jegens de cliënten van de klager (mede) op deze stukken is gestoeld. Uit die stukken wordt in de processen-verbaal van het strafdossier geciteerd. De klager heeft op 25 oktober 2021 per brief aan de betrokken rechters-commissaris een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken die door hem in het kader van de fiscale procedure zijn verstrekt aan de Belastingdienst en die zijn (door)verstrekt aan de FIOD/het openbaar ministerie. De klager heeft verzocht deze stukken, en de stukken waarin aan die stukken wordt gerefereerd, uit het dossier te verwijderen. Ondanks herhaalde verzoeken bleef een reactie van de rechters-commissaris uit.

1.3

Daarop heeft de klager op 10 januari 2023 een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant en tegen de daarop door de rechtbank gegeven beschikking richt zich het onderhavige cassatieberoep.

2 Het cassatieberoep

2.1

De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 29 september 2023 het beklag van klager op grond van art. 552a Sv

(i) voor zover het ziet op veertien verklaringen afgelegd ten overstaan van de notaris, die als DOC-054 t/m DOC-067 zijn gekenmerkt, niet ontvankelijk verklaard en

(ii) voor zover het ziet op een “tiendagenstuk” dat als DOC-348 aan het dossier is toegevoegd ongegrond verklaard.

2.2

Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. C.J.M. Perraud en M. Prins, beiden advocaat in Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.3

In het eerste middel wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over conceptverklaringen die zich in het strafrechtelijk onderzoeksdossier bevinden, waarop het klaagschrift volgens de stellers van het middel ook betrekking heeft.

Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de klager door het vrijgeven van een processtuk in een fiscale procedure, met betrekking tot dat stuk geen beroep meer kan doen op zijn verschoningsrecht.

3 Het procesverloop na indiening van het klaagschrift

Het klaagschrift

3.1

Zoals onder 1.3 reeds vermeld is door de klager op 10 januari 2023 bij de rechtbank een klaagschrift ingediend waarin hij een beroep doet op zijn verschoningsrecht ten aanzien van de in het klaagschrift vermelde stukken en verzoekt de stukken waarop zijn verschoningsrecht rust en alle citaten en verwijzingen daarnaar in de processen-verbaal uit het strafrechtelijke procesdossier te doen verwijderen.

Subsidiair is door de klager verzocht de rechter-commissaris een termijn te stellen om een beslissing ex art. 98 Sv te nemen.

3.2

Het klaagschrift is op 4 april 2023 in openbare raadkamer behandeld. Bij beslissing van 18 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een beoordeling ex art. 98 Sv te verrichten met betrekking tot het tiendagenstuk (DOC-48) en de veertien notariële verklaringen (DOC-054 t/m DOC-067).2

3.3

Tijdens de behandeling in raadkamer op 4 april 2023 is door het openbaar ministerie onder andere gesteld dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag omdat art. 552a Sv niet van toepassing is nu er ten aanzien van de stukken geen sprake is van inbeslagneming in de zin van art. 134 Sv. De gegevens werden verstrekt door de Belastingdienst aan de FIOD en daarvoor is geen vordering gedaan of dwangmiddel ingezet. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank in haar tussenbeslissing van 18 april 2023 het volgende overwogen:

“Ingevolge artikel 134, eerste lid Sv wordt onder inbeslagneming verstaan: het onder zich nemen en houden van enig voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Blijkens het aanvullende proces-verbaal van ambtshandelingen AMB-017 zijn de betreffende documenten door de Belastingdienst verstrekt aan de (directeur van de) FIOD onder toepassing van - naar de rechtbank begrijpt - artikel 43c, eerste lid, onder h, van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 1994 (UAWR). Vast staat dat de betreffende documenten door de FIOD reeds zijn gebruikt bij het opstellen van aanvangsprocessen-verbaal AMB-001, -003 en -004 en dat de genoemde documenten/gegevens zich bevinden in het opsporingsdossier, zoals dat in zijn huidige, voorlopige vorm en omvang bestaat. De rechtbank is gelet op het voorgaande voorlopig van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn beklag, teneinde van de rechtbank een oordeel te verkrijgen op grond van artikel 552a Sv.”

De beschikking van de rechters-commissaris

3.4

Bij beschikking van 25 mei 2023 hebben de rechters-commissaris geoordeeld dat het verschoningsrecht van de klager niet meer van toepassing is en het beroep erop ten aanzien van het tiendagenstuk en de notariële verklaringen afgewezen. Hiertoe hebben zij het volgende overwogen:

“2. Aan de orde is de vraag of de volgende stukken onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen:

- Het tiendagenstuk, dat als DOC-348 aan het dossier is toegevoegd;

- veertien verklaringen die zijn afgelegd bij de notaris en die als DOC-054 t/m DOC-067 aan het dossier zijn toegevoegd.

Dit betreffen geen stukken die door de rechter-commissaris of de officier van justitie in beslag zijn genomen. De situatie is echter zodanig vergelijkbaar met beslag dat artikel 98 Sv analoog zal worden toegepast.

3. Wat betreft de oorsprong van deze stukken kan het volgende worden vastgesteld:

Veertien personen hebben, ieder voor zich, tussen 8 en 28 oktober 2019, in aanwezigheid van [notaris] , een verklaring afgelegd. Deze notaris heeft van elk van die verklaringen een Proces-verbaal akte van een afgelegde verklaring opgemaakt. Het tiendagenstuk is opgesteld door [klager] en door hem op 25 oktober 2019 ingebracht bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een fiscale procedure. In die procedure was hij de advocaat van [bedrijf 1] NV, [bedrijf 2] NV, [bedrijf 3] NV en [bedrijf 4] NV. Wederpartij was de Inspecteur van de Belastingdienst te Utrecht. Dertien processen-verbaal van de notaris waren bij het tiendagenstuk gevoegd; nummer veertien (van 28 oktober 2019) is later ingebracht. Gelet op datum van totstandkoming (tussen 8 en 28 oktober 2019) is naar ons oordeel aannemelijk dat de verklaringen zijn opgesteld teneinde (kort daarna) door de advocaat te worden ingebracht in de fiscale procedure; hetgeen ook is geschied op of na 25 oktober 2019. Het gaat om informatie die aan [klager] in zijn hoedanigheid als advocaat is toevertrouwd, dus als uitgangspunt geldt dat het verschoningsrecht op deze verklaringen van toepassing is, indien de advocaat zich op dit standpunt stelt. In het tiendagenstuk wordt een opsomming gegeven van de veertien verklaringen en wordt een conclusie verbonden aan de inhoud van die verklaringen. Dit brengt mee dat bij een beroep op het verschoningsrecht, dit in beginsel ook van toepassing is op het tiendagenstuk.

4. Aangenomen moet worden dat de Belastingdienst kort na 25 oktober 2019 als wederpartij in de fiscale procedure de beschikking heeft gekregen over deze stukken als gevolg van doorzending door het gerechtshof. Het OM geeft aan dat de stukken (later) op grond van artikel 43c UAWR door de FIOD zijn verkregen van de Belastingdienst. Op 25 oktober 2021 heeft [klager] richting het kabinet kenbaar gemaakt dat hij een beroep doet op zijn verschoningsrecht ten aanzien van het tiendagenstuk en de bijbehorende verklaringen.

5. De kernvraag is vervolgens of de advocaat een geslaagd beroep kan doen op het verschoningsrecht ten aanzien van documenten die door hem in een procedure tegen de Inspecteur van de Belastingdienst zijn ingebracht en waarbij deze documenten vervolgens op grond van artikel 43c UAWR door de FIOD zijn verkregen van de Belastingdienst.

6. De Hoge Raad heeft in het arrest van 21 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:751) als volgt overwogen:

(5.2.1) Terecht heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat het in beginsel aan de advocaat is om te bepalen of aan hem toevertrouwde informatie onder het verschoningsrecht valt. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om informatie waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient de inspecteur, en ook de rechter, dit standpunt te eerbiedigen, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

(5.2.2) Het verschoningsrecht van de advocaat heeft betrekking op hetgeen hem in die hoedanigheid is toevertrouwd. Het vertrouwelijke karakter van diens bemoeienis, dat meebrengt dat hetgeen hem is toevertrouwd voor derden verborgen dient te blijven, kan voortvloeien uit de aard van de desbetreffende informatie en uit het uitdrukkelijk uitgesproken dan wel aannemelijk te achten verlangen van de advocaat en van diens cliënt. De enkele omstandigheid dat de advocaat stukken die tot het aan hem toevertrouwde materiaal gerekend kunnen worden, ter kennis van een wederpartij van zijn cliënt heeft gebracht in verband met onderhandelingen waarbij, of een geding waarin, hij zijn bijstand heeft verleend, brengt niet mee dat de advocaat ten aanzien van die stukken jegens anderen niet langer een beroep op zijn verschoningsrecht kan doen. Het middel faalt in zoverre.

7. De rechters-commissaris nemen het voornoemde arrest als uitgangpunt. Op grond van de navolgende overwegingen komen de rechters-commissaris echter tot het oordeel dat er sprake is van een andere situatie. De advocaat heeft de betreffende documenten zelf vrijwillig ingebracht in een procedure tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. Hierdoor kan in dit geval geen beroep op het verschoningsrecht meer worden gedaan ten aanzien van de betreffende documenten. Dat is niet anders indien de documenten vervolgens rechtmatig, op grond van artikel 43c UAWR, door de FIOD zijn verkregen van de Belastingdienst. Ook jegens de FIOD (en het OM) kan vervolgens geen beroep meer worden gedaan op het verschoningsrecht ten aanzien van de betreffende documenten. Dit geval is wezenlijk anders dan het geval dat zich voordoet in het arrest van de Hoge Raad. Daar was het betreffende document niet door de advocaat ingebracht in het kader van een geding.

8. De rechters-commissaris vinden ook steun hiervoor in de diverse annotaties die zijn geschreven bij het voornoemde arrest. In BNB 2021/108: Indien de belastingplichtige zelf een document (in dit geval een settlement demand, de claim zoals die via de letselschadeadvocaat is ingediend in Amerika) aan de Belastingdienst toezendt of laat toezenden door een professionele gemachtigde dan stuit een beroep op het verschoningsrecht op dat zelf (doen) toezenden af. Door het zelf vrijwillig toezenden heft de betrokkene dan het (mogelijke) beroep op het verschoningsrecht op. In V-N 2021/23.16: De Hoge Raad oordeelt dat de advocaat zich bij dit verstrekken van de stukken aan belanghebbendes accountant niet op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Voor de praktijk is van belang dat het hof en de Hoge Raad daarmee kennelijk menen dat de advocaat daarmee een beroep op zijn verschoningsrecht definitief zou hebben laten varen. Dit oordeel staat ten minste op gespannen voet met hetgeen de Hoge Raad in r.o. 5.2.2 overweegt, namelijk dat het uitgangspunt is dat dit aan de advocaat is.

9. De rechters-commissaris wijzen tevens op het arrest van 4 juni 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:CA1944) waarin het hof als volgt heeft overwogen: “De verdediging heeft betoogd dat het stuk D3-030 een bescheid is waarop het verschoningsrecht van toepassing is en derhalve uitgesloten moet worden van het bewijs. Nu dit stuk (van Eurocommerce aan de notaris) is toegezonden als bijlage bij een brief aan de wederpartij, valt dit stuk niet (langer) onder het verschoningsrecht van de notaris en kan dit derhalve naar het oordeel van het hof tot het bewijs worden gebezigd.”

10. De rechters-commissaris wijzen ook nog op een beschikking van de rechter-commissaris te Amsterdam (beschikking van 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6249). Ook in die beslissing is het voornoemde arrest van de Hoge Raad als uitganspunt genomen. Twee omstandigheden brachten die rechter-commissaris echter tot de conclusie dat het verschoningsrecht ook in de strafzaak was prijsgegeven:

1. de informatie is verstrekt in het kader van de vaststelling van de hoogte van de belastingschuld en (dus) de beoordeling van de juistheid van de ingediende aangiften vennootschapsbelasting, terwijl de verdenking op precies die gedraging ziet;

2. deze informatie is verstrekt aan de inspecteur van de belastingdienst, die op grond van artikel 80 lid 1 van de AWR mede is belast met de opsporing van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten.

11. De rechters-commissaris achten die zaak in voldoende mate vergelijkbaar met onderhavige zaak. In de onderhavige zaak heeft [klager] de informatie verstrekt in zaken betreffende opgelegde c.q. voorgenomen belastingaanslagen. Ook in onderhavige zaak wordt alleen in de strafzaak een beroep gedaan op het verschoningrecht. Naar ons oordeel kunnen deze overwegingen niet tot de conclusie leiden dat een gegrond beroep kan worden gedaan op het verschoningsrecht ten aanzien van de genoemde documenten. Geconcludeerd wordt dat het verschoningsrecht van [klager] jegens het OM is komen te vervallen.

12. Ten overvloede wordt opgemerkt dat ook de artikelen 55 en 56 AWR een grondslag lijken te bieden voor het kunnen opvragen van de betreffende documenten bij het desbetreffende gerecht. Ook daaruit is op te maken dat het recht om een beroep te doen op het verschoningsrecht is opgegeven.”

3.5

De klager heeft bij brief van 25 mei 2023 de rechtbank bericht niet te berusten in de beslissing van de rechters-commissaris en dit standpunt nader onderbouwd.

3.6

De rechtbank heeft het klaagschrift op 15 september 2023 opnieuw in openbare raadkamer behandeld.

4 De beschikking van de rechtbank

5 Het eerste middel

6 Het tweede middel

7 Conclusie