Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1870, 13/04929
Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1870, 13/04929
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 september 2014
- Datum publicatie
- 24 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2014:1870
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:471, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/04929
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 en 2010 deelgenomen aan internetkansspelen en in 2010 aan live pokertoernooien in het buitenland. Belanghebbende heeft hiermee prijzen gewonnen. De inspecteur heeft over de desbetreffende jaren kansspelbelasting (KSB) nageheven. De aanbieders van de internetkansspelen waaraan belanghebbende heeft deelgenomen zijn op één na buiten de EU gevestigd, één aanbieder is in de EU (maar buiten Nederland) gevestigd. Primair is met betrekking tot de internetkansspelen in geschil of belanghebbende heeft deelgenomen aan binnenlandse kansspelen, in welk geval hij niet de belastingplichtige voor de KSB is. Met betrekking tot de prijzen die belanghebbende met live pokertoernooien (waarvan twee in de EU) heeft gewonnen is de naheffing van kansspelbelasting in geschil.
Primair stelt belanghebbende in cassatie dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat indien vanuit Nederland wordt deelgenomen aan een kansspel op internet, sprake is van een buitenlands kansspel in de zin van artikel 2, lid 2 Wet KSB. Daarnaast betoogt belanghebbende met betrekking tot zowel de internetkansspelen als de live gespeelde pokertoernooien dat – anders dan het Hof heeft geoordeeld – heffing van KSB in strijd is met het vrije diensten- en/of kapitaalverkeer, dat heffing van KSB een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat hij recht heeft op vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting ex artikel 52 van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting en/of dat de verschuldigde KSB moet worden verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting ex artikel 9.2, lid 2, lid onder c, van de Wet IB 2001.
Buitenlandse aanbieders, binnenlandse spelers: binnenlands of buitenlands internetkansspel?
A-G van Hilten komt op basis van de wettekst en wetsgeschiedenis tot de slotsom dat van een buitenlands (internet) kansspel in de zin van de Wet KSB sprake is indien zij niet worden gehouden door een in Nederland gevestigde (rechts)persoon. Dat betekent dat belanghebbende uitsluitend heeft deelgenomen aan buitenlandse internetkansspelen.
A-G van Hilten meent dat het Hof dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan bij zijn oordeel dat de door belanghebbende gespeelde internetkansspelen buitenlandse kansspelen zijn.
De vrijheid van dienstenverkeer
In de arresten van 11 juli 2014, heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat buitenlandse pokertoernooien onder de Wet KSB ongunstiger worden behandeld dan door de Nederlandse vergunninghouder (Holland Casino) georganiseerde pokertoernooien, en dat het heffen van kansspelbelasting over de prijzen die zijn gewonnen bij in andere lidstaten van de EU gehouden pokertoernooien een schending oplevert van artikel 56 VWEU. De A-G concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat ten onrechte kansspelbelasting is geheven ter zake van de door belanghebbende bij Europese pokertoernooien gewonnen prijzen.
De A G meent dat artikel 56 WVEU niet toepasbaar is op de internetkansspelen van aanbieders die buiten de EU gevestigd zijn omdat het verbod op belemmeringen van het dienstenverkeer beperkt is tot diensten die ‘intracommunautair’ plaatsvinden. Ook ten aanzien van het verlies dat belanghebbende geleden heeft met internetkansspelen binnen de EU komt A-G van Hilten niet aan schending van artikel 56 VWEU. In casu is gesteld noch gebleken dat belanghebbende getroffen is door een verschil in de belastingheffing. De A-G constateert dat het Hof terecht heeft beslist dat schending van het dienstenverkeer als bedoeld in artikel 56 VWEU uitsluitend heeft plaatsgevonden ten aanzien van de in San Remo en Londen met live pokertoernooien gewonnen prijzen, en dat deze prijzen buiten het bereik van de kansspelbelasting blijven.
Vrijheid van kapitaalverkeer
A-G van Hilten leidt uit de rechtspraak van het HvJ af dat bij de bepaling of nationale regelgeving in ‘derdelandensituaties’ moet worden beoordeeld onder de vrijheid van kapitaalverkeer dan wel onder een van de (tot het intracommunautaire verkeer beperkte) andere vrijheden, doorslaggevend is de vrijheid waarop hoofdzakelijk inbreuk wordt gemaakt.
Het komt A-G van Hilten voor dat de heffing van kansspelbelasting niet wordt ingegeven door de kapitaalstroom, maar dat de verschuldigdheid van die belasting voortvloeit uit het deelnemen aan een kansspel in een ander land – hetgeen onder de vrijheid van dienstenverkeer valt. Dat brengt de A-G tot de slotsom dat de buitenlandse kansspelen waaraan belanghebbende heeft deelgenomen, niet vallen onder de bescherming van het vrije kapitaalverkeer van artikel 56 EG respectievelijk artikel 63 VWEU.
Het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM
A-G van Hilten concludeert dat niet uit de feiten of het dossier kan worden afgeleid dat belanghebbende individueel een buitensporige last heeft moeten dragen doordat hij verliezen niet heeft kunnen verrekenen met winsten in later maanden. Belanghebbendes grief faalt.
Voorkoming van dubbele belasting ex artikel 52 Bvdb
A-G van Hilten meent dat belanghebbendes beroep op artikel 52 Bvdb hem niet kan baten, nu hij geen gegevens heeft ingebracht omtrent onderworpenheid aan c.q. heffing van een met kansspelbelasting vergelijkbare belasting in de diverse buitenlanden over de in het buitenland behaalde prijzen
Kansspelbelasting als voorheffing van inkomstenbelasting
A-G van Hilten merkt op dat de kansspelbelasting enkel als verrekenbare voorheffing geldt indien deze betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen. In ’s Hofs uitspraak ligt besloten het deels feitelijke oordeel dat de deelname aan de pokerspelen voor belanghebbende geen bron van inkomen vormt. Dit oordeel komt de A-G niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk voor. Aan dit oordeel doet niet af dat het rendement op het gewonnen prijzengeld later als zelfstandige bron op forfaitaire wijze in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken in box 3. Nu de kansspelbelasting niet is geheven met betrekking tot een onderdeel van het verzamelinkomen komt A-G van Hilten tot de slotsom dat er geen sprake is van een verrekenbare voorheffing.
Conclusie
mr. M.E. van Hilten
Advocaat-Generaal
Conclusie van 25 september 2014 inzake:
HR nr. 13/04929 |
[X] |
Hof nrs. 12/00450, 12/00451 en 12/00454 Rb nrs. AWB 11/4240 en AWB 11/4241 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Kansspelbelasting 1 januari 2009 - 31 december 2010 |
staatssecretaris van Financiën |
1 Inleiding
Te oordelen naar het aantal procedures, mag de kansspelbelasting zich de laatste tijd in een warme belangstelling verheugen. Ik wijs op de arresten van de Hoge Raad van 27 juni 2014, nr. 12/04122, ECLI:NL:HR:2014:1523, V-N 2014/35.6 en nr. 12/04123, ECLI:NL:HR:2014:1524, inzake de per 1 juli 2008 ingevoerde heffing van kansspelbelasting over de opbrengst van kansspelautomaten1 en het eigendomsrecht van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM2 (hierna: de arresten van 27 juni 2014), alsmede op die van 11 juli 2014, nr. 12/05519 ECLI:NL:HR:2014:1624, V-N 2014/36.31, en nr. 13/03843, ECLI:NL:HR:2014:1625 (hierna: arresten van 11 juli 2014). In de arresten van 11 juli 2014 stond de heffing van kansspelbelasting over in het buitenland ‘live’ gespeelde pokertoernooien centraal.
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 en 2010 deelgenomen aan ‘live’ pokertoernooien buiten Nederland en aan internetpokerspelen. Hij stelt zich ten aanzien van de internetkansspelen op het standpunt dat hij geen belastingplichtige is voor de kansspelbelasting omdat zijns inziens internetkansspelen waaraan vanuit Nederland wordt deelgenomen, moeten worden aangemerkt als binnenlandse kansspelen, ongeacht waar de organisator van het spel zich bevindt. Overigens meent hij dat de hem opgelegde (na)heffing van kansspelbelasting in strijd is de in het VWEU verankerde vrijheden van dienstenverkeer en kapitaal, en/of inbreuk maakt op het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat hij recht heeft op vrijstelling op grond van artikel 52 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: Bvdb)3, dan wel dat de kansspelbelasting kan – of liever: moet – worden aangemerkt als voorheffing in de zin van artikel 9, lid 2, onderdeel c, Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) neemt met betrekking tot al deze zienswijzen een tegengesteld standpunt in.
In mijn conclusies voor de hiervóór al genoemde arresten van 27 juni 20144 en 11 juli 20145 ben ik reeds ingegaan op het toetsingskader voor toepasbaarheid van artikel 1 van het Eerste Protocol, en de in het VWEU neergelegde vrijheid van dienstenverkeer. Hierover heeft ook de Hoge Raad zich – in genoemde arresten – reeds uitgelaten. In deze conclusie besteed ik aan deze aspecten dan ook slechts zijdelings aandacht. Ik concentreer mij in deze conclusie op de onderwerpen die in de andere kansspelbelastingzaken nog niet aan de orde zijn geweest.
2 De feiten
Belanghebbende is woonachtig in Nederland.6 Hij heeft in de jaren 2009 en 2010 deelgenomen aan pokerspelen die op het internet zijn gespeeld en in 2010 aan live pokertoernooien in het buitenland. Belanghebbende heeft in deze jaren de volgende prijzen gewonnen:
2009 |
2010 |
||||
Kansspelen op internet: |
€ |
87.890 |
€ |
165.818 |
|
Overige buitenlandse kansspelen: |
€ |
0 |
€ |
59.255 |
|
Totaal: |
€ |
87.890 |
€ |
225.073 |
De internetkansspelen waarmee belanghebbende prijzen heeft gewonnen, zijn aangeboden door aanbieders handelend onder de naam: 'Party Poker’, 'Ultimate Bet' 'Full Tilt Poker' en 'Pokerstars'. Party Poker is in de Europese Unie (hierna: de EU) gevestigd; bij deze aanbieder heeft belanghebbende een negatief resultaat van € 1.209,58 behaald. De overige drie aanbieders zijn buiten de EU gevestigd.7
Met de live pokertoernooien heeft belanghebbende op de volgende data, bij de volgende evenementen op de volgende locaties de hierna vermelde prijzen behaald:8
Datum |
Naam evenement |
Plaats |
Prijs Euro |
||
28-jan-10 |
Aussi Millions |
Melbourne |
€ |
34.444,44 |
|
30-jan-10 |
Aussi Millions |
Melbourne |
€ |
3.936,25 |
|
21-apr-10 |
EPT9 San Remo |
San Remo |
€ |
9.035,00 |
|
24-apr-10 |
EPT Grand Final |
Monte Carlo |
€ |
1.500,00 |
|
07-jun-10 |
World Series of Poker |
Las Vegas |
€ |
3.512,16 |
|
19-jun-10 |
World Series of Poker |
Las Vegas |
€ |
2.377,75 |
|
04-okt-10 |
EPT London |
London |
€ |
4.450,12 |
Alleen de door belanghebbende in San Remo en in Londen gewonnen prijzen zijn verstrekt door binnen de EU gevestigde aanbieders, zo staat in cassatie vast.
In cassatie moet er van worden uitgegaan dat alle spellen waaraan belanghebbende heeft deelgenomen, kansspelen zijn in de zin van de Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB).10
Met dagtekening 1 april 2011 heeft de Inspecteur11 aan belanghebbende een tweetal naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting opgelegd: één over het kalenderjaar 2009 en één over het kalenderjaar 2010. De naheffingsaanslag met betrekking tot 2009 bedraagt € 17.999, met - bij gelijktijdig genomen beschikking - een verzuimboete van € 1.799.12 Over het jaar 2010 is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 47.692, met een - bij gelijktijdige beschikking vastgestelde - verzuimboete van € 4.769.13
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 30 juni 2011 de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
3 Het geding in feitelijke instanties
De Rechtbank
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank).
Voor de Rechtbank was primair in geschil of de kansspelen waaraan belanghebbende online heeft deelgenomen binnenlandse kansspelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet KSB, zijn. Daarnaast hielden – voor zover in cassatie nog van belang – de volgende vragen, althans de antwoorden daarop, partijen verdeeld:
“(…)
2) Is de heffing van KSB in strijd met het Unierecht, in het bijzonder het recht op vrij verkeer van diensten (…) en het recht op vrij verkeer van kapitaal (…)?
3) Is de heffing van KSB in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (…)?
4) Zijn de prijzen van KSB vrijgesteld op grond van artikel 52 van het Besluit voorkoming dubbele belasting (…)?
5) Dient de KSB te worden verrekend met de inkomstenbelasting op grond van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001? (…)”
Met betrekking tot het primaire geschilpunt oordeelde de Rechtbank dat belanghebbende heeft deelgenomen aan buitenlandse kansspelen die via het internet zijn gespeeld (punt 4.3 van de uitspraak van de Rechtbank).
Na te hebben geoordeeld dat de ‘live’ pokertoernooien waaraan belanghebbende heeft deelgenomen, casinospelen zijn, kwam de Rechtbank tot het oordeel dat het verschil in belastingheffing tussen binnenlandse ‘live’ casinospelen en buitenlandse ‘live’ casinospelen een belemmering van het vrije dienstenverkeer vormt, waarvoor geen geldige rechtvaardigingsgrond is aangevoerd. Van strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer is naar het oordeel van de Rechtbank daarentegen geen sprake, noch wat betreft de ‘live’ pokertoernooien, noch wat betreft de internetkansspelen. De door de Rechtbank vastgestelde strijd met het vrije dienstenverkeer binnen de EU resulteerden in het oordeel dat de prijzen die belanghebbende heeft behaald met deelname aan EPT San Remo en EPT Londen, ten onrechte in de naheffingsaanslag over 2010 zijn betrokken. Het verlies dat belanghebbende heeft geleden met deelname aan (internet) Party Poker liet de Rechtbank buiten beschouwing aangezien het salderen van dit verlies met de opbrengsten van voormelde EPT toernooien voor belanghebbende een ongunstiger resultaat zou opleveren en de inspecteur geen beroep heeft gedaan op interne compensatie (met name punten 4.7.5, 4.8.2 en 4.9 van de uitspraak van de Rechtbank).
De Rechtbank zag voorts in de heffing van kansspelbelasting geen inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Rechtbank oordeelde dat de inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom van belanghebbende in overeenstemming is met voldoende toegankelijke, precieze en voorzienbare nationale wetgeving. Het standpunt van belanghebbende dat geen sprake zou zijn van een fair balance verwierp de Rechtbank (zie punten 4.11.2 en 4.11.3 van haar uitspraak).
Een vrijstelling van kansspelbelasting op grond van artikel 52 Bvdb is naar het oordeel van de Rechtbank evenmin aan de orde, nu belanghebbende geen enkele informatie en geen enkel document heeft overgelegd waaruit aannemelijk wordt dat de door hem in Canada, Australië, de Verenigde Staten, Monaco en Isle of Man gewonnen prijzen in de desbetreffende landen zijn onderworpen aan een belasting die gelijksoortig is aan de KSB (punt 4.15 van de rechtbankuitspraak).
Verrekening van de kansspelbelasting met de inkomstenbelasting op grond van artikel 9.2, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001 ten slotte, is naar het oordeel van de Rechtbank niet mogelijk. Een dergelijke verrekening is, aldus de Rechtbank, slechts mogelijk indien de opbrengsten uit het pokerspel voor belanghebbende winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden vormen (box 1). Dat deze opbrengsten op enig moment tot zijn vermogen kunnen behoren en als gevolg hiervan tot het bestanddeel van het verzamelinkomen sparen en beleggen worden gerekend (box 3), is niet voldoende (punt 4.17 van de uitspraak).
De Rechtbank heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 mei 2012, nrs. AWB 11/4240 en AWB 11/4241, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW8575, m.nt. Van der Voort Maarschalk, de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag voor het jaar 2009 gehandhaafd, en die voor het jaar 2010 verminderd. De boetebeschikkingen heeft de Rechtbank vernietigd.
Het Hof
Belanghebbende heeft bij Hof Amsterdam (hierna: het Hof) hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken van de Rechtbank. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslag over het jaar 2010.14
In hoger beroep is evenals bij de Rechtbank, in geschil of de Inspecteur terecht over de jaren 2009 en 2010 kansspelbelasting van belanghebbende heeft nageheven ter zake van de prijzen die hij heeft behaald bij deelname aan buitenlandse (live) pokertoernooien en ter zake van de positieve opbrengsten (prijzen minus inzetten) die belanghebbende heeft behaald met deelname aan poker via buitenlandse internetsites.
Het geschil spitst zich, aldus het Hof in punt 3.3 van zijn uitspraak, toe op de volgende punten:
“- Is het pokerspel dat vanuit buitenlandse internetsites is aangeboden en waaraan belanghebbende in Nederland heeft deelgenomen, terecht aangemerkt als een buitenlands kansspel in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet KSB?
- Zijn binnenlandse pokertoernooien aan te merken als binnenlandse casinospelen in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet KSB?
- Is de heffing van KSB ter zake van de onderhavige prijzen in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer?
- Is de heffing van KSB ter zake van de onderhavige prijzen in strijd met de vrijheid van dienstenverkeer binnen de EU?
- Bij welke toernooien/internetsites waaraan belanghebbende heeft deelgenomen is sprake geweest van dienstenverkeer binnen de EU?
- Is de heffing van KSB ter zake van de onderhavige prijzen in strijd met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM?
- Heeft belanghebbende recht op vrijstelling uit hoofde van artikel 52 Besluit voorkoming dubbele belasting?
- Staat de omstandigheid dat de gewonnen prijzen via box 3 zijn betrokken in de heffing van inkomstenbelasting van belanghebbende, eraan in de weg dat de inspecteur die prijzen in de heffing van KSB betrekt?”
De eerste vraag beantwoordt het Hof bevestigend, zich daarbij (zie punt 4.1.3 van de uitspraak) verenigend met het oordeel van de Rechtbank, dat naar ‘s Hofs oordeel volledig wordt gedragen door de daarvoor gebezigde gronden.
Na te hebben overwogen dat binnenlandse pokertoernooien zijn aan te merken als casinospelen in de zin van de Wet KSB, behandelt het Hof belanghebbendes beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer vóórdat wordt ingegaan op de vrijheid van dienstenverkeer:
“4.4.1 Nu de vrijheid van kapitaalverkeer zich binnen het door het VWEU gestelde kader uitstrekt tot derde landen, en het beroep op die vrijheid daarmee verder strekt dan het beroep op het vrije dienstenverkeer, zal het Hof eerst dat beroep behandelen.”
Deze behandeling van het beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer brengt het Hof tot het oordeel:
“4.4.3 (…) dat toetsing aan de vrijheid van kapitaalverkeer niet aan de orde komt. Voor zover bij de deelname aan pokertoernooien en internetpoker al sprake is van enige voor de vrijheid van kapitaalverkeer relevante kapitaalbeweging, is deze immers volstrekt bijkomstig aan, en gaat zij volstrekt op in, het met die deelname gemoeide dienstenverkeer. Een beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer is dan niet mogelijk (…).”
Ook ten aanzien van schending van het vrije verkeer van diensten volgt het Hof de Rechtbank:
“4.5.3. Het Hof komt (…) evenals de rechtbank tot het oordeel dat het EU-recht, met name de vrijheid van dienstenverkeer, in de weg staat aan de heffing van KSB over prijzen van binnen de EU gehouden pokertoernooien en over de opbrengsten van deelname aan internetpoker voor zover daarbij sprake is van dienstenverkeer binnen de EU.”
(…)
Al met al komt het Hof tot hetzelfde oordeel als de rechtbank: uitsluitend met betrekking tot de prijzen gewonnen in de toernooien te San Remo en Londen kan belanghebbende zich met succes op de vrijheid van dienstenverkeer beroepen.”
Het standpunt van belanghebbende dat de heffing van kansspelbelasting in strijd is met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM wordt door het Hof evenmin gevolgd:
“4.6.2. het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust (…)”
Met betrekking tot de vrijstelling van kansspelbelasting op grond van artikel 52 van het Bvdb komt het Hof ook tot dezelfde slotsom als de Rechtbank: geen vrijstelling. Het Hof overweegt:
“4.7.3 Belanghebbende heeft zijn stelling [MvH: dat met betrekking tot de pokertoernooien in San Remo en Londen sprake is geweest van een vorm van heffing die vergelijkbaar is met de kansspelbelasting zoals die bestaat in België en Duitsland] op geen enkele wijze met enig concreet gegeven over (de wijze van) belastingheffing in de desbetreffende jurisdicties geadstrueerd. Voor zover het de te San Remo en Londen gewonnen prijzen betreft, heeft hij overigens geen belang bij zin stelling nu die prijzen reeds van kansspelbelasting zijn vrijgesteld wegens strijd met het dienstenverkeer (…)”
Ten slotte oordeelt het Hof – eveneens in navolging van de Rechtbank – dat verrekening van kansspelbelasting met inkomstenbelasting niet mogelijk is, daartoe overwegende:
“4.8.2 Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd dat hij in de onderhavige procedure geen beroep kan doen op verrekening van de KSB. Met zijn onderhavige stellingen beoogt hij (slechts) een beroep te doen op analoge toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1957, nr. 13.212, BNB 1957/244. (…)
(…)
4.8.4.1. Het beroep op het arrest BNB 1957/244 faalt omdat de verhouding tussen de heffing van loonbelasting en die van inkomstenbelasting naar de bedoeling van de wetgever wezenlijk afwijkt van de verhouding tussen de heffing van kansspelbelasting en die van inkomstenbelasting. Ingevolge artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 is de (alle) van de werknemer geheven loonbelasting als voorheffing verrekenbaar; ingevolge onderdeel c is de geheven kansspelbelasting alleen verrekenbaar voor zover deze ‘betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen’. Uit deze tekst en uit de omstandigheid dat met deze bepaling geen wijziging is bedoeld ten opzichte van het verrekeningsregime onder de Wet IB 1964, volgt dat deze voorwaarde inhoudt dat de prijzen als zodanig bestanddeel zijn van het verzamelinkomen, hetgeen – naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen – betekent dat de prijzen tot de in box 1 belaste winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden moeten behoren. Dat is in casu niet het geval. Het door de rechtbank in onderdeel 4.17 van haar uitspraak gegeven oordeel is dus juist.
4.8.4.2. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op de wetsgeschiedenis van artikel 63, derde lid, van de Wet IB 1964, maar daarin is – zoals de inspecteur op blz. 11 van zijn verweerschrift in hoger beroep heeft uiteengezet, met welke uiteenzetting het Hof zich verenigt – geen aanwijzing gelegen voor een ander oordeel.”
Bij uitspraak van 12 september 2013, nrs. 12/00450, 12/0045115 en 12/0045416, ECLI:NL:GHAMS:2013:3141, heeft het Hof de hoger beroepen van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard.