Parket bij de Hoge Raad, 08-12-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1255, 16/02411
Parket bij de Hoge Raad, 08-12-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1255, 16/02411
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 december 2016
- Datum publicatie
- 23 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2016:1255
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:262, Gevolgd
- Zaaknummer
- 16/02411
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee tegen de uitspraak van het gerechtshof te Den Haag van 23 maart 2016, nr. 16/02411, ECLI:NL:GHDHA:2016:819.
Belanghebbende is eigenaar van een bungalowpark, omvattende een groot perceel grond, de daarop aangelegde infrastructuur en de daarop gebouwde eigendommen, waaronder 181 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw, een taveerne, een spartelbad en een tennisveld.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende, als riool-eigenaar, voor het jaar 2013, vervat in één geschrift, 181 aanslagen in de rioolheffing opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing 2013, ad € 212 per aanslag.
In geschil is of de 181 recreatiewoningen deel uitmaken van een in artikel 16, aanhef en onder e, van de WOZ genoemde onroerende zaak, te weten één terrein dat naar de omstandigheden beoordeeld bestemd is voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt geëxploiteerd.
Volgens artikel 6 van de Verordening is het tarief van de rioolbelasting voor een perceel dat deel uitmaakt van een in artikel 16, onder e, van de WOZ bedoelde onroerende zaak, per perceel € 142, hetgeen lager is dan het door de Heffingsambtenaar toegepaste tarief van een perceel dat een woning is, zijnde € 212.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bungalowpark is aan te merken als een geheel van gedeelten van eigendommen dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt dat is bestemd voor verblijfsrecreatie. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of het bungalowpark ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’. Volgens de Heffingsambtenaar is dit niet het geval, volgens belanghebbende wel.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van het exploiteren als zodanig van het bungalowpark door belanghebbende. Daartoe heeft de Rechtbank beslissend geacht dat de activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beheer van onroerend goed en het behartigen zonder winstoogmerk van de gemeenschappelijke belangen van haar leden, alsmede dat een eventuele winst bij verkoop van een recreatiewoning aan de verkoper ten goede komt. Blijkbaar moet er volgens de Rechtbank bij de eigenaar sprake zijn van een winststreven om te kunnen oordelen dat een recreatieterrein wordt ‘geëxploiteerd’.
Het Hof heeft de Rechtbank niet in dit oordeel gevolgd. In artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de WOZ is de reikwijdte van de woorden ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’ volgens het Hof niet beperkt tot exploitatie met winstoogmerk. Zou de wetgever een dergelijke beperking hebben gewild dan zou hij dat, naar het oordeel van het Hof, tot uitdrukking hebben gebracht door in die bepaling de kwalificatie ‘met winstoogmerk’ of ‘bedrijfsmatig’ op te nemen, zoals dat wel is gedaan in de tekst van de bepalingen over de waarderingsuitzondering voor cultuurgrond; of door in de parlementaire toelichting bij de invoering van artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de WOZ uiteen te zetten dat hij met de woorden ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’ uitsluitend het oog heeft op bedrijfsmatige exploitatie/exploitatie met winstoogmerk. Nu de wetgever dat heeft nagelaten volstaat exploitatie in welke vorm dan ook om te voldoen aan het vereiste dat een recreatieterrein ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’. Aldus het Hof, dat deswege elk van de aanslagen heeft verminderd tot op € 142.
Het College komt tegen de Hofuitspraak thans op in cassatie onder aanvoering van één middel, waarin ’s Hofs oordeel wordt bestreden dat het bungalowpark kan worden aangemerkt als één terrein voor verblijfsrecreatie dat ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’.
De A-G merkt ten eerste op dat in het middel niet wordt bestreden de vaststelling van het Hof dat tussen partijen niet in geschil is dat het bungalowpark een geheel van twee of meer eigendommen, gedeelten daarvan of samenstellen van (gedeelten van) eigendommen is dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt.
Ten tweede merkt de A-G op dat in het middel evenmin wordt bestreden ’s Hofs oordeel dat de woorden ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’ zien op elke vorm van exploitatie, al dan niet met winstoogmerk. Overigens meent de A-G dat dit oordeel op grond van de wetsgeschiedenis juist te achten is.
Aldus is er in casu sprake van één eigenaar van het bungalowpark, namelijk belanghebbende, en staat vast dat er in casu objectief sprake is van exploitatie, afgezien van de vraag wie wat exploiteert.
Het College heeft aangevoerd dat de op het bungalowpark gelegen recreatiewoningen door de leden zelf individueel en voor hun eigen rekening worden geëxploiteerd. Hierbij wijst het College onder andere op de omstandigheid dat de leden elk een levenslang en persoonlijk gebruiksrecht hebben van een recreatiewoning. Hieruit zou in de zienswijze van het College volgen dat het niet belanghebbende is die het recreatieterrein als zodanig heeft geëxploiteerd.
De A-G meent daarentegen dat het er om gaat dat kan worden vastgesteld dat er sprake is van één recreatieterrein dat objectief bezien als zodanig wordt geëxploiteerd. Er geldt naar zijn mening geen (subjectief) vereiste dat het de eigenaar van het terrein zelf moet zijn die de exploitatie volledig uitvoert, met inbegrip van de exploitatie van de afzonderlijke recreatiewoningen. Aldus faalt het middel.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 8 december 2016 inzake:
Nr. Hoge Raad: 16/02411
Nr. Gerechtshof: 15/00345 Nr. Rechtbank: ROT 13/6383
Derde Kamer B
Rioolheffing 2013
College van B&W gemeente Goeree- Overflakkee
tegen
Coöperatieve Vereniging [X] B.A.
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 16/02411 naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna: het College) tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) van 23 maart 2016.1
De Coöperatieve Vereniging [X] B.A., belanghebbende, is eigenaar van het bungalowpark [A] (hierna: het bungalowpark). Het bungalowpark bestaat uit een groot perceel grond, de daarop aangelegde infrastructuur en de daarop gebouwde eigendommen, waaronder 181 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw, een taveerne, een spartelbad en een tennisveld.
De heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna: de Heffingsambtenaar), heeft aan belanghebbende, als riool-eigenaar, voor het jaar 2013, vervat in één geschrift, 181 aanslagen in de rioolheffing opgelegd, op grond van de Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing 20132 (hierna: de Verordening), ad € 212 per aanslag.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die aanslagen. Dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Voor zover nu in cassatie van belang gaat het om de vraag of de 181 recreatiewoningen deel uitmaken van een in artikel 16, aanhef en onder e, van de wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) genoemde onroerende zaak, te weten één terrein dat naar de omstandigheden beoordeeld bestemd is voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt geëxploiteerd.
Volgens artikel 6 van de Verordening is het tarief van de rioolbelasting voor een perceel dat deel uitmaakt van een in artikel 16, onder e, van de WOZ bedoelde onroerende zaak, per perceel € 142, hetgeen lager is dan het door de Heffingsambtenaar toegepaste tarief van een perceel dat een woning is, zijnde € 212.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bungalowpark is aan te merken als een geheel van gedeelten van eigendommen dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt dat is bestemd voor verblijfsrecreatie.
Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of het bungalowpark ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’. Volgens de Heffingsambtenaar is dit niet het geval, volgens belanghebbende wel.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van het exploiteren als zodanig van het bungalowpark door belanghebbende. Daartoe heeft de Rechtbank beslissend geacht dat de activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beheer van onroerend goed en het behartigen zonder winstoogmerk van de gemeenschappelijke belangen van haar leden, alsmede dat een eventuele winst bij verkoop van een recreatiewoning aan de verkoper ten goede komt. Blijkbaar moet er volgens de Rechtbank bij de eigenaar sprake zijn van een winststreven om te kunnen oordelen dat het een recreatieterrein wordt ‘geëxploiteerd’.
Het Hof heeft de Rechtbank niet in dit oordeel gevolgd. In artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de WOZ is de reikwijdte van de woorden ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’ volgens het Hof niet beperkt tot exploitatie met winstoogmerk. Zou de wetgever een dergelijke beperking hebben gewild dan zou hij dat, naar het oordeel van het Hof, tot uitdrukking hebben gebracht door in die bepaling de kwalificatie ‘met winstoogmerk’ of ‘bedrijfsmatig’ op te nemen, zoals dat wel is gedaan in de tekst van de bepalingen over de waarderingsuitzondering voor cultuurgrond; of door in de parlementaire toelichting bij de invoering van artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de WOZ uiteen te zetten dat hij met de woorden ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’ uitsluitend het oog heeft op bedrijfsmatige exploitatie/exploitatie met winstoogmerk. Nu de wetgever dat heeft nagelaten volstaat exploitatie in welke vorm dan ook om te voldoen aan het vereiste dat een recreatieterrein ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’. Aldus het Hof, dat deswege elk van de aanslagen heeft verminderd tot op € 142.
Het College komt tegen de Hofuitspraak thans op in cassatie onder aanvoering van één middel, waarin ’s Hofs oordeel wordt bestreden dat het bungalowpark kan worden aangemerkt als één terrein voor verblijfsrecreatie dat ‘als zodanig wordt geëxploiteerd’.
Deze conclusie is verder als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.3 Onderdeel 5 behelst de beoordeling van het middel; met conclusie in onderdeel 6.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Feiten
Het Hof heeft de volgende feiten vastgesteld:
Belanghebbende is eigenaar van “ [A] ”, een aan de [a-straat] te [Z] gelegen bungalowpark (hierna: het bungalowpark). Het bungalowpark bestaat uit een perceel grond, de daarop aangelegde infrastructuur en de daarop gebouwde eigendommen, waaronder 181 recreatiewoningen (hierna: de woningen), een ontvangstgebouw, een taveerne, een spartelbad en een tennisveld.
In de tot het aanslagbiljet behorende specificatiestaat zijn, naast de aanslagen, andere, niet (meer) in geschil zijnde, aanslagen vermeld.
Belanghebbende verleent aan haar leden het recht om een recreatiewoning op het bungalowpark te gebruiken. Het lid aan wie een gebruiksrecht is verleend, kan de recreatiewoning zelf gebruiken of verhuren. Daarbij kan hij gebruik maken van de door de daartoe door belanghebbende opgerichte Stichting Servicebureau [B] verleende diensten. Een deel van de recreatiewoningen wordt verhuurd onder marktomstandigheden welke niet afwijken van die waaronder commerciële exploitanten van recreatieterreinen opereren. Voor de verkoop van een recreatiewoning is de tussenkomst van belanghebbende vereist.
Met ingang van 1 januari 2013 zijn de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee opgeheven en is de gemeente Goeree-Overflakkee ingesteld. Het bungalowpark ligt op het grondgebied van de voormalige gemeente Middelharnis. De tarieven van de rioolheffing van deze gemeente waren aanzienlijk lager dan de tarieven, vermeld in artikel 6 van de Verordening.
Rechtbank Rotterdam
De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil, voor zover in cassatie relevant, overwogen:4
Hieruit volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat een terrein dat behoort tot het zakelijke recht van één eigenaar en bestemd is voor verblijfsrecreatie wordt aangemerkt als één onroerende zaak, mits dit terrein ook als zodanig wordt geëxploiteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake [A-G: van] één zakelijke gerechtigde. Niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van het bungalowpark. De gebruikers van de zich op het park bevinden recreatiewoningen zijn verplicht lid van eiseres. Aan dit lidmaatschap ontleent de gebruiker zijn gebruikersrecht van de bungalow. Dit recht is echter geen zakelijk recht en de leden zijn dan ook niet aan te merken als eigenaar of anderszins genothebbende krachtens bezit of beperkt recht van een bungalow. Gelet hierop is geen sprake van separate eigendommen in de zin van de Wet WOZ. Daarnaast betreft het bungalowpark één recreatieterrein voor verblijfsrecreatie. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval geen sprake van het exploiteren van het recreatieterrein door eiseres. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van eiseres uit het beheer van onroerend goed en ‘‘het behartigen, zonder winstoogmerk, van de gemeenschappelijke belangen harer leden, zowel van stoffelijke als van andere aard, speciaal op het terrein van recreatie”. Ter zitting heeft eiseres verder verklaard dat de verkoop van (het gebruiksrecht van) de recreatiewoningen via haar gaat, maar dat een eventuele winst naar de verkoper van het gebruiksrecht gaat. Gelet op deze feiten kan niet worden gezegd dat eiseres het recreatieterrein exploiteert. Ook overigens is niet gebleken dat het gebruik van het recreatieterrein door eiseres op enige manier op winstoogmerk is gericht.
Nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder e, van de Wet WOZ, is het tarief van € 142,- als genoemd in het derde lid van artikel 6 van de Verordening niet van toepassing, maar geldt per recreatiewoning het tarief van € 212,-.
Van den Burg heeft geannoteerd:5
Tenslotte krijgt eiseres geen gelijk in de stelling dat lagere tarieven van toepassing dienen te zijn aangezien dit volgt uit de structuur van de belastingverordening, waarbij rekening moet worden gehouden met de objectafbakening. Wat dat laatste betreft heeft de gemeente in beginsel gekozen voor aansluiting bij de WOZ-objectafbakening, waarbij echter bouwwerken of gebouwde eigendommen waarin pleegt te worden overnacht en die deel uitmaken van een in art. 16 onderdeel e Wet WOZ bedoeld recreatiesamenstel, als zelfstandige roerende of onroerende zaken (recreatiewoningen en stacaravans) worden aangemerkt. In dat geval is wel een lager tarief van toepassing. (…) Wat betreft het bungalowpark is volgens de rechtbank geen sprake van een recreatiesamenstel (geen exploitatie vanwege gebrek aan winstoogmerk) en dus is geen verlaagd tarief op de - eveneens individuele objecten - van toepassing.
Hof
Het Hof heeft het geschil, voor zover in cassatie relevant, als volgt omschreven:
In hoger beroep is in geschil of
(…)
de woningen deel uitmaken van een in artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) bedoelde onroerende zaak;
Het Hof heeft ten aanzien van dit geschil overwogen:
In artikel 16 aanhef en onderdeel e van de Wet WOZ is - kort samengevat - bepaald dat als één onroerende zaak wordt aangemerkt een geheel van twee of meer eigendommen, gedeelten daarvan of samenstellen van (gedeelten van) eigendommen dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
Niet tussen partijen in geschil is dat het bungalowpark een geheel van twee of meer eigendommen, gedeelten daarvan of samenstellen van (gedeelten van) eigendommen is dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt. Hef Hof sluit zich aan bij deze, naar zijn opvatting juiste, gemeenschappelijke opvatting van partijen.
Partijen houdt verdeeld of het bungalowpark voldoet aan het criterium dat besloten ligt in de woorden “als zodanig wordt geëxploiteerd”. De Rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van het exploiteren van het bungalowpark door belanghebbende. Daartoe heeft de Rechtbank - samengevat - overwogen dat de activiteiten van belanghebbende blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan uit het beheer van onroerend goed en het behartigen zonder winstoogmerk van de gemeenschappelijke belangen van haar leden, alsmede dat een eventuele winst bij verkoop van een recreatiewoning aan de verkoper ten goede komt. Het Hof volgt de Rechtbank niet in dit oordeel. In artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de Wet WOZ is de reikwijdte van de woorden “als zodanig wordt geëxploiteerd” niet beperkt tot exploitatie met winstoogmerk. Zou de wetgever een dergelijke beperking hebben gewild dan zou hij dat tot uitdrukking hebben gebracht door in de onderhavige bepaling de kwalificatie “met winstoogmerk” of “bedrijfsmatig” op te nemen zoals hij dat bijvoorbeeld heeft gedaan in de tekst van de bepalingen over de waarderingsuitzondering voor cultuurgrond (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ en artikel 220d, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet) of door in de toelichting op artikel 16 aanhef en onderdeel e van de Wet WOZ uitéén te zetten dat hij met de woorden “als zodanig wordt geëxploiteerd” uitsluitend het oog heeft op bedrijfsmatige exploitatie/exploitatie met winstoogmerk. Nu de wetgever dit heeft nagelaten volstaat exploitatie in welke vorm dan ook om te voldoen aan het vereiste dat een recreatieterrein “als zodanig wordt geëxploiteerd”.
Uit hetgeen partijen over en weer inzake het geschilpunt onder 6.1.2. hebben aangevoerd maakt het Hof op dat het gebruik dat belanghebbende van het bungalowpark maakt erop is gericht in een duurzaam streven door deelname aan het economische verkeer de belangen van haar leden te behartigen. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Gelet op hetgeen onder 4.3 is vermeld, wordt een deel van de recreatiewoningen verhuurd op een wijze en onder marktomstandigheden die niet afwijken van de wijze waarop en de marktomstandigheden waaronder overeenkomstige activiteiten in de regel worden verricht. Hieruit volgt dat de verhuuractiviteiten erop gericht zijn om duurzame opbrengsten uit te verkrijgen en dus als economische activiteiten dienen te worden aangemerkt. In samenhang met hetgeen onder 7.8 is overwogen, brengt het een en ander het Hof tot het oordeel dat het bungalowpark een recreatieterrein is dat “als zodanig wordt geëxploiteerd”.
Gelet op hetgeen onder 7.6 tot en met 7.9 is overwogen slaagt belanghebbendes hogerberoepsgrond dat de woningen deel uitmaken van een in artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ bedoelde onroerende zaak. Dit betekent dat het tarief van de rioolheffing op grond van artikel 6, derde lid, van de Verordening € 142 bedraagt.
Van der Burg heeft geannoteerd:6
De kwestie die in hoger beroep wordt uitgediept is de vraag of het verlaagd tarief van € 142 per bungalow van toepassing is, en meer specifiek, of sprake is van een recreatieterrein dat in eigendom is bij één eigenaar en dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Volgens de belastingverordening is namelijk een verlaagd tarief van toepassing indien deze bungalows deel uitmaken van een zogenoemd WOZ-recreatiesamenstel (art. 16e Wet WOZ). De rechtbank was van oordeel dat in dit geval geen sprake is van het exploiteren van het recreatieterrein als zodanig door belanghebbende, waardoor het verlaagd tarief niet van toepassing werd geacht. De activiteiten van belanghebbende bestaan, aldus de rechtbank, blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel uit het beheer van onroerend goed en het behartigen zonder winstoogmerk van de gemeenschappelijke belangen van haar leden. Verder komt een eventuele winst bij verkoop van een recreatiewoning aan de verkoper ten goede. Het hof volgt de rechtbank echter niet in dit oordeel. Nu typeringen als bedrijfsmatig of met winstoogmerk ontbreken, is art. 16, onderdeel e Wet WOZ niet beperkt tot exploitatie met winstoogmerk. Door dit na te laten volstaat exploitatie in welke vorm dan ook om te voldoen aan het vereiste dat een recreatieterrein als zodanig wordt geëxploiteerd, aldus het hof. Als we het begrip exploiteren in dit verband opvatten in de sfeer van gebruiken dan wel ontginnen dan valt op dit oordeel van het hof weinig af te dingen. Nemen we als uitleg uitbaten dan neigt dit toch al naar zo gebruiken dat het winst oplevert. In woordenboek Van Dale tref ik zelfs aan als omschrijving van exploitatie: drijven, runnen om er winst mee te maken. Maar dan zou de toevoeging bedrijfsmatig in art. 16, onderdeel e Wet WOZ een overbodige zijn geweest, hetgeen niet voor de hand lijkt te liggen als we kijken naar onder meer de omschrijving van de cultuurgronduitzondering waar dit begrip wel is opgenomen. Feit is wel dat mij bij het naslaan van het onderdeel cultuurgronduitzondering in de vakstudie LBM opviel dat bedrijfsmatige exploitatie doorgaans in één adem wordt behandeld. Het hof beantwoordt tenslotte nog de vraag of in casu als zodanig wordt geëxploiteerd. Uit de in deze casus weergegeven feitelijke omstandigheden blijkt vervolgens ondubbelzinnig dat dit het geval was. Het verhuren op een wijze en onder marktomstandigheden die niet afwijken van de wijze waarop en de marktomstandigheden waaronder overeenkomstige activiteiten in de regel worden verricht duidt zeker op exploitatie als zodanig
3 Het geding in cassatie
Het College heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College draagt één middel van cassatie voor.
Het middel houdt in:
Tegen voormelde uitspraak van het Hof voeren wij de volgende klacht aan: schending en/of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder art. 6 lid 3 en/of art. 4 van de Verordening, doordat het Hof oordeelt dat het (lagere) tarief van de rioolheffing in art. 6 lid 3 van toepassing is.
Het oordeel van het Hof is onjuist omdat het Hof daarbij is uitgegaan van een te ruime, althans onjuiste opvatting omtrent het begrip ‘één terrein voor verblijfsrecreatie dat als zodanig wordt geëxploiteerd' als bedoeld in art. 16, onderdeel e, Wet WOZ, dan wel is dat oordeel gebrekkig gemotiveerd gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval. Het Hof had tot het oordeel moeten komen dat geen sprake is van één terrein in de zin van de Wet WOZ, en dat aldus het (hogere) tarief in art. 6 lid 1 van de Verordening van toepassing is.
De toelichting op het middel luidt:
Het Hof komt in r.o. 7.9 tot het (eind)oordeel dat het bungalowpark “als zodanig wordt geëxploiteerd”. Het legt aan dat oordeel ten grondslag dat het gebruik dat de Coöperatieve Vereniging van het bungalowpark maakt erop is gericht in een duurzaam streven door deelname aan het economische verkeer de belangen van haar leden te behartigen, dat een deel van de recreatiewoningen verhuurd wordt op een wijze en onder omstandigheden die niet afwijken van de wijze waarop en de marktomstandigheden waaronder overeenkomstige activiteiten in de regel worden verricht, en waaruit volgt dat de verhuuractiviteiten erop gericht zijn om duurzame opbrengsten uit te verkrijgen en dus als economische activiteiten dienen te worden aangemerkt.
Dat (eind)oordeel is niet juist. De verhuuropbrengst ter zake van een individuele recreatiewoning komt ten goede aan het verhurende lid zelf, en niet aan de Coöperatieve Vereniging. Dit volgt uit r.o. 4.3 van de Hofuitspraak7 en uit het nader stuk met bijlagen van de Coöperatieve Vereniging van 9 februari 2015. Uit dit nader stuk:
“De recreatiebungalows worden namelijk veelal verhuurd door de eigenaren van het gebruiksrecht (...). Die verhuur geschiedt door middel van tussenkomst van het Servicebureau. (...) In beginsel worden de huurprijzen door het Servicebureau vastgesteld. Het servicebureau rekent een provisie van 15%.”
En uit de bijlagen bij dit nader stuk (Brief van 21 oktober 2012 van het Servicebureau aan het bestuur en de leden van de Coöperatieve Vereniging, met als onderwerp ‘Werkzaamheden 2013'):
“2. Bemiddeling bij verhuur
De huurovereenkomst wordt gesloten tussen het verhurende lid en de betalende gast.
(...)
Tarieven
De leden, die hun bungalow willen verhuren, kunnen gebruik maken van bemiddeling door het Servicebureau, dat daarbij in het algemeen de volgende tarieven hanteert.
(...)
De verhuurder kan andere tarieven overeenkomen met het Servicebureau. "
De omstandigheid dat een deel van de recreatiewoningen met tussenkomst van het Servicebureau wordt verhuurd en dat het Servicebureau daarvoor een provisie ontvangt, betekent nog niet dat ook gezegd kan worden dat het bungalowpark “als zodanig wordt geëxploiteerd" door de Coöperatieve Vereniging. Het bungalowpark wordt door het Hof in r.o. 4.1 beschreven als een perceel grond met daarop onder meer 181 recreatiewoningen van haar leden. Dat door het Hof beschreven bungalowpark wordt niet “als zodanig”, als één geheel of als “één terrein” (dus inclusief die 181 recreatiewoningen), door de Coöperatieve Vereniging zelf geëxploiteerd. Aan het verhurende lid komt immers de huuropbrengst toe en dit lid heeft de zeggenschap over de verhuurtarieven. De op het bungalowpark gelegen recreatiewoningen worden dus door de leden zelf individueel en voor hun eigen rekening geëxploiteerd. De omstandigheid dat het Servicebureau provisie ontvangt in de gevallen waarin zij voor de verhuur van de individuele recreatiewoningen wordt ingeschakeld, maakt nog niet dat gesproken kan worden van één terrein (het bungalowpark met daarop de 181 recreatiewoningen) dat als zodanig wordt geëxploiteerd in de zin van art. 16, onderdeel e, Wet WOZ, dan wel is die omstandigheid daarvoor onvoldoende.
Ook uit andere feiten en omstandigheden volgt dat het oordeel van het Hof niet juist is:
- De Rechtbank stelt in haar uitspraak (van 23 maart 2015, nr. 13/6383) in r.o. 12.38 vast dat de Coöperatieve Vereniging heeft verklaard dat de verkoop van (het gebruiksrecht van) de recreatiewoningen via de vereniging gaat, maar dat een eventuele winst naar de verkoper van het gebruiksrecht gaat. De heffingsambtenaar heeft zich in hoger beroep bij dat oordeel aangesloten (zie zijn verweerschrift in hoger beroep van 10 juli 2015). Door de Coöperatieve Vereniging is dit feit niet op enig moment weersproken.
- Een lid is niet verplicht om het Servicebureau in te schakelen bij de verhuur van zijn recreatiewoning. Bovendien wordt slechts een deel van de recreatiewoningen verhuurd via het Servicebureau.
- Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de Coöperatieve Vereniging uit het beheer van onroerend goed en het behartigen zonder winstoogmerk van de gemeenschappelijke belangen van haar leden.
- De leden van de Coöperatieve Vereniging hebben elk een levenslang en persoonlijk gebruiksrecht van hun huisje (zie het verweerschrift in hoger beroep van de heffingsambtenaar van 30 november 2015, p. 4).
Het verweer van belanghebbende ter zake luidt:
De klacht van het SVHW houdt slechts in dat het Hof aan de hand van vastgestelde feiten tot een andere uitkomst had moeten komen, namelijk dat geen sprake was "een recreatieterrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd".
(…)
Het Hof komt dus zowel met een a-contrario uitleg (in andere wetsartikelen is wel expliciet "bedrijfsmatige exploitatie" vermeld, zodat het ontbreken van "bedrijfsmatig" duidt op alle vormen van exploitatie) als met een wetshistorische uitleg (in de toelichting op artikel 16 lid 1 onder e Wet WOZ is geen inkadering van het begrip 'exploitatie' vermeld) tot de conclusie dat alle vormen van exploitatie onder artikel 16 aanhef onder e Wet WOZ vallen.
De term "exploitatie" is dus niet beperkt tot bedrijfsmatige exploitatie of exploitatie met winstoogmerk, aldus het Hof.
Tegen deze vaststelling (de reikwijdte van het begrip 'exploitatie') heeft het SVHW geen (gemotiveerde) grief gericht, zodat in cassatie van de juistheid ervan dient worden uitgegaan.
(…)
Als nadere toelichting op het standpunt dat sprake is van "een recreatieterrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd" brengt de CV nog, voor zover noodzakelijk, het navolgende naar voren:
Uit deze Memorie van Toelichting volgt dat het de bedoeling is de regels voor de WOZ-bepaling van recreatieterreinen te vereenvoudigen. Het wordt niet doelmatig geacht om de objecten die op een recreatieterrein staan en waarbij het terrein in eigendom is bij één eigenaar, de objecten afzonderlijk te beoordelen.
Dit heeft als gevolg dat de gemeente de afzonderlijke objecten niet meer separaat hoeft te waarderen en dat de gemeente ook niet de mutaties in gebruikers hoeft bij te houden. Dit komt overeen met de bedoeling van het wetsvoorstel.
Hieruit volgt dus niet, zoals het SVHW stelde in de procedures, dat pas van één WOZ-object sprake zou zijn indien er sprake is van meerdere gebruikers per recreatiewoning (of onroerende stacaravan) per jaar.
Dit aspect is (slechts) genoemd als mogelijk gevolg van de vereenvoudig en niet als voorwaarde.
Voorts volgt uit de Memorie van Toelichting (zelfs) niet dat sprake moet zijn van exploitatie.
Als criterium wordt slechts vermeld dat sprake moet zijn van een recreatieterrein dat in eigendom is bij één eigenaar.
Gesteld kan dus worden dat de wettekst, met name de toevoeging "als zodanig geëxploiteerd", niet overeenkomt met de bedoeling van de wetgever. Bedoeling is immers vereenvoudiging van de Woz-wetgeving voor een recreatieterrein dat in handen is van één eigenaar.
(…)
De definitie uit de Wet WOZ blijkt dus afkomstig te zijn uit de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo), artikel 21. De Wvo is overigens per 22-12-2009 vervallen en opgegaan in de Waterwet en Waterschapswet (zie art. 122h lid 5 Waterschapswet).
In Hof Amsterdam 6-8-2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:34369 speelde een soortgelijke vraag als in de onderhavige kwestie. In die uitspraak onderzoekt het Hof de wetsgeschiedenis van de Wvo en komt tot de conclusie dat artikel 16 onderdeel e Wet WOZ enerzijds en artikel 122h lid 5 Waterschapswet en voorheen artikel 21 Wvo anderzijds niet hetzelfde moeten worden geïnterpreteerd (r.o. 4.5.2) voor wat het begrip "voor recreatiedoeleinden bestemd terrein" betreft.
Hoewel de letterlijke wettekst hetzelfde is, is de wettelijke context en strekking verschillend.
De vraag of sprake is van een "(1) voor recreatiedoeleinden bestemd terrein (2) dat als zodanig wordt geëxploiteerd” wordt door het Hof getoetst in onderlinge samenhang van deze twee aspecten. Als het terrein duidelijk voor recreatiedoeleinden is bestemd, dan komt minder gewicht toe aan het aspect 'exploitatie' Als het een twijfelgeval is of een terrein wel als recreatieterrein is bestemd (dat ziet overigens op het feitelijk gebruik, niet de bestemmingsplanmatige bestemming), dan is het "als zodanig wordt geëxploiteerd"-criterium van groter belang om tot een antwoord te komen.
Het Hof is in deze uitspraak verder van oordeel dat er geen sprake behoeft te zijn van exploitatie met een winstoogmerk (4.5.4).
Het Hof oordeelt echter wel dat het enkel behartigen van gemeenschappelijke belangen van de individuele eigenaren van de recreatiewoningen onvoldoende is om te spreken van 'exploitatie'.
Voor "exploitatie" is meer nodig, zoals een bepaalde mate van (bedrijfsmatige) exploitatie (de haakjes zijn bewust vermeld in de uitspraak) van het recreatieterrein 'als zodanig', bijvoorbeeld als er op het terrein bepaalde voorzieningen of bouwwerken bevinden, zoals een kantine, en dat het terrein als zodanig door de exploitant wordt geëxploiteerd.
In die uitspraak ging het om 12 eigenaren die elk vakantiewoning in eigendom hadden en die een vereniging hadden opgericht ter behartiging van de gezamenlijke belangen. In die zin is deze uitspraak dus anders dan de kwestie in onderhavige zaak (waarbij de CV eigenaar is van het gehele recreatieterrein). Wat wel van belang is, is (1) de geschetste wetsgeschiedenis, (2) de conclusie dat met "als zodanig geëxploiteerd" niet wordt bedoeld dat exploitatie gericht moet zijn op winst en (3) dat gemeenschappelijke voorzieningen van belang zijn voor het oordeel dat sprake is van "als zodanig geëxploiteerd".
Deze uitspraak volgend is bij de CV sprake van "een recreatieterrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd".
Immers er is sprake van bepaalde voorzieningen en bouwwerken waaruit de exploitatie blijkt. Zo is, zo heeft het Hof ook vastgesteld, op terrein een "ontvangstgebouw, een taveerne, een spartelbad en een tennisveld" aanwezig (zie 4.1). Vermeld zij nog dat de taveerne en receptie door de CV wordt geëxploiteerd, zoals ook in de processtukken naar voren is gebracht.
Het Hof komt dan ook volgens de CV terecht tot de conclusie dat het gebruik dat CV maakt van het bungalowpark "erop is gericht in een duurzaam streven door deelname aan het economische verkeer de belangen van haar leden te behartigen". Kennelijk ziet het Hof 'deelname aan het economische verkeer' als exploitatie in de zin van artikel 16 onder e Wet WOZ.
Dit komt de CV juist voor. Daarmee vindt gelijk afbakening plaats van een louter behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de individuele leden (zoals bijvoorbeeld een VVE). In een dergelijk geval is immers geen sprake van een streven naar deelname aan het externe economische verkeer, maar is het streven intern gericht op de belangen van de leden.
Uit de stukken blijkt dat de CV zich duidelijk extern presenteert aan het publiek als exploitant van het recreatieterrein, onder meer door een website, bemiddeling in de verhuur, sleuteldiensten en ontvangst van huurders, ontvangen en administreren van betalingen e.d.