Parket bij de Hoge Raad, 23-03-2022, ECLI:NL:PHR:2022:281, 21/03442
Parket bij de Hoge Raad, 23-03-2022, ECLI:NL:PHR:2022:281, 21/03442
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 maart 2022
- Datum publicatie
- 8 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:281
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:768
- Zaaknummer
- 21/03442
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of uitgaande van de waarde van de Europese uitvoering van de auto, die wel voorkomt in de gehanteerde koerslijst, daarop een vermindering mag worden toegepast wegens afwijkende uitvoeringen in de Amerikaanse versie van de geregistreerde auto.
Het betreft het beroep van de Staatssecretaris tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 29 juni 2021, nr. 20/00756, ECLI:NL:GHARL:2021:6297.
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan voor een auto met als datum van eerste toelating in de Verenigde Staten van Amerika 1 juli 2014. De auto is in 2017 ingevoerd in Duitsland. In maart 2018 is de auto overgebracht naar Nederland. Tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. De Inspecteur heeft de door belanghebbende aangegeven waarde van de auto te laag geacht en heeft daarom een naheffingsaanslag BPM opgelegd.
De auto is voorzien van twee onderdelen welke afwijken van de Europese uitvoeringen: de koplampen bevatten bepaalde reflectoren die in Nederland niet zijn toegestaan en de klimaatregeling kan de temperatuur alleen in Fahrenheit weergeven. In de aangifte is ervoor gekozen de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport. In het taxatierapport wordt rekening gehouden met te maken kosten voor het vervangen van de afwijkende onderdelen.
Bij de Rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over de uit de gehanteerde koerslijst volgende inkoopwaarde van de Europese uitvoering van de auto, op € 27.458. Naar het oordeel van de Rechtbank is door de afwijkende onderdelen sprake van een in de handel in aanmerking te nemen omstandigheid die de waarde van de auto vermindert. Deze waardevermindering is door de Rechtbank in goede justitie vastgesteld op een bedrag van € 1.000. De Rechtbank heeft uitgaande van een en ander de in aanmerking te nemen handelsinkoopwaarde gesteld op € 26.458 en heeft de naheffingsaanslag verminderd.
Bij het Hof resteerde als geschil of bij het berekenen van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458 (standpunt Inspecteur) of € 26.458 (standpunt belanghebbende). Het enige bij het Hof resterende geschilpunt was daarmee of de voornoemde waardevermindering van € 1.000, wegens de afwijkende onderdelen, als waardevermindering ten opzichte van de volgens koerslijst geldende inkoopwaarde, in aanmerking moet worden genomen.
Het staat vast dat de auto als zodanig (Amerikaanse variant) niet voorkomt in de door belanghebbende gekozen koerslijst, in die zin dat daarin niet kan worden gekozen voor de Amerikaanse uitvoeringen van koplampen en klimaatregeling. Dus hebben partijen, daarin gevolgd door het Hof, aansluiting gezocht bij de wel in de koerslijst voorkomende Europese uitvoering van de auto. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat de voor dit type auto geldende koerslijstwaarde niet in relevante mate is beïnvloed door het zeer geringe aantal transacties in dergelijke Amerikaanse auto’s.
Daarvan uitgaande is het volgens het Hof aan belanghebbende toegestaan aannemelijk te maken dat op de koerslijstwaarde voor de Europese uitvoering van de auto vanwege de afwijkende uitvoering een waardevermindering moet worden toegepast. Volgens het Hof is een correctie op de koerslijstwaarde - anders dan de Inspecteur heeft gesteld - niet beperkt tot het geval van schade aan de auto. Het Hof acht het aannemelijk dat hier sprake is van een waardevermindering van ten minste € 1.000 en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Tegen die beoordeling van het Hof komt de Staatssecretaris op in cassatie. Het standpunt van de Staatssecretaris komt erop neer dat als een belanghebbende, zoals in casu, ervoor kiest de waarde van de te registreren personenauto te bepalen aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, voor een aanvullende vermindering op grond van een factor die niet in deze koerslijst staat geen plaats is.
De A-G merkt daarentegen op dat uit de totstandkoming van de desbetreffende wet- en regelgeving, als toegelicht, blijkt dat ook indien sprake is van een taxatierapport, zoals in casu, gegevens kunnen zijn ontleend aan een koerslijst en dat in die koerslijst ontbrekende gegevens mogen worden aangevuld. De individuele afschrijving kan ook worden vastgesteld aan de hand van een taxatierapport waarvoor mede gebruik is gemaakt van gegevens uit zo’n koerslijst.
Van ontbrekende gegevens is, uitgaande van de Europese uitvoering die wel voorkomt in de koerslijst, volgens de A-G sprake ten aanzien van de Amerikaanse uitvoeringen van koplampen en klimaatregeling.
Het komt de A-G aldus voor dat deze zaak ten gunste van belanghebbende kan worden beslist op basis van nationaal recht. Daarom is hier zijns inziens geen behoefte meer aan een nadere toetsing aan Europees recht, zodat het middel in zijn geheel faalt.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03442
Datum 23 maart 2022
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Belasting pers.auto's en motorrijw. 2018
Nr. Gerechtshof 20/00756
Nr. Rechtbank AWB 19/3687
CONCLUSIE
R.L.H. IJzerman
in de zaak van
De staatssecretaris van Financiën
tegen
[X]
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden (hierna: het Hof) van 29 juni 2021.1
Belanghebbende heeft op 21 maart 2018 aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan voor een Mercedes-Benz M-klasse 350 (hierna: de auto) met als datum van eerste toelating in de Verenigde Staten van Amerika 1 juli 2014.
De auto is in de Verenigde Staten van Amerika op de openbare weg gebruikt en is in 2017 ingevoerd en op de weg gebracht in Duitsland. In maart 2018 is de auto overgebracht naar Nederland. Tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018.
De Inspecteur heeft de door belanghebbende aangegeven waarde van de auto te laag geacht en heeft daarom een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd, op basis van een in totaal verschuldigde BPM van € 5.324.
De auto is voorzien van twee onderdelen welke afwijken van de Europese uitvoeringen: de koplampen bevatten bepaalde reflectoren die in Nederland niet zijn toegestaan en de klimaatregeling kan de temperatuur alleen in Fahrenheit weergeven.
In de (bijlage bij de) aangifte is ervoor gekozen de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport. In het taxatierapport wordt rekening gehouden met te maken kosten voor het vervangen van de afwijkende onderdelen.
Ter zitting bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) hebben partijen overeenstemming bereikt over de uit de gehanteerde koerslijst volgende inkoopwaarde van de Europese uitvoering van de auto, op € 27.458.
De Rechtbank heeft op 13 juli 20202 conform geoordeeld dat in uitgangspunt moet worden uitgegaan van die koerslijstwaarde van € 27.458. Verder heeft de Rechtbank aanleiding gezien vanwege de afwijkende koplampen en klimaatregeling een waardevermindering in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de Rechtbank is door de afwijkende onderdelen sprake van een in de handel in aanmerking te nemen omstandigheid die de waarde van de auto vermindert. Deze waardevermindering is door de Rechtbank in goede justitie vastgesteld op een bedrag van € 1.000. De Rechtbank heeft uitgaande van een en ander de in aanmerking te nemen handelsinkoopwaarde gesteld op € 26.458, waardoor de verschuldigde BPM wordt € 4.432.3
Naar aanleiding van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep was bij het Hof in geschil of bij het berekenen van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458 (standpunt Inspecteur) of € 26.458 (standpunt belanghebbende). Het enige bij het Hof resterende geschilpunt was daarmee of de voornoemde waardevermindering van € 1.000, wegens de afwijkende onderdelen, als waardevermindering ten opzichte van de volgens koerslijst geldende inkoopwaarde, in aanmerking moet worden genomen.
Het staat vast dat de auto als zodanig (Amerikaanse variant) niet voorkomt in de door belanghebbende gekozen koerslijst, in die zin dat daarin niet kan worden gekozen voor de Amerikaanse uitvoeringen van koplampen en klimaatregeling. Volgens partijen komt de Europese uitvoering van de auto (met een consumentenprijs van € 90.242) het meest overeen met de geregistreerde auto. Het Hof sluit zich daarbij aan.
Het Hof heeft aannemelijk geacht dat de voor dit type auto geldende koerslijstwaarde niet in relevante mate is beïnvloed door het zeer geringe aantal transacties in dergelijke Amerikaanse auto’s.
Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat transacties in Amerikaanse auto’s geen rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde voor de vergelijkbare Europese auto’s en dat de in de koerslijst genoemde handelsinkoopwaarde de waarde voor de Europese variant is. Dan kan niet worden gezegd dat dat het verschil tussen Amerikaanse en Europese auto’s voor de opstellers van de koerslijst niet relevant is. Het ex-rental arrest4 vormt daarom geen belemmering voor het in aanmerking nemen van een afzonderlijke correctie vanwege de Amerikaanse uitvoering van de auto. Dat betekent dat het belanghebbende is toegestaan aannemelijk te maken dat op de koerslijstwaarde voor de Europese uitvoering van de auto vanwege de afwijkende uitvoering een waardevermindering moet worden toegepast. Net zoals varianten/opties in de uitvoering van een auto die vanwege hun zeldzaamheid niet in de koerslijst voorkomen tot een afwijking van de koerslijstwaarde leiden. In de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën op de wijziging van de Uitvoeringsregeling met ingang van 1 januari 2013 is daarover opgemerkt dat in de koerslijst ontbrekende gegevens ‘uiteraard’ mogen worden aangevuld.5
Volgens het Hof is een correctie op de koerslijstwaarde - anders dan de Inspecteur heeft gesteld - niet beperkt tot het geval van schade aan de auto. Een zodanige beperking zou volgens het Hof ook in strijd komen met het Europeesrechtelijke uitgangspunt dat te allen tijde moet worden voorkomen dat bij invoer van een auto uit een andere EU-staat meer belasting wordt geheven dan het restbedrag dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte auto die al in Nederland is geregistreerd.
De bewijslast van de waardevermindering ten opzichte van de koerslijstwaarde, rust op belanghebbende. Het Hof acht het door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat een wederverkoper bij de aankoop van een vergelijkbare in Nederland al geregistreerde Amerikaanse auto, vanwege de twee afwijkende specificaties ten opzichte van een Europese uitvoering, er vanuit zal gaan dat hij één of beide onderdelen op verzoek van een koper zal moeten vervangen en dat die wederverkoper daarmee rekening zal houden door aan de particuliere verkoper een lagere prijs te bieden dan uit de koerslijst volgt. Naar het oordeel van het Hof, is dat in ieder geval voor de klimaatregeling het geval.
Het Hof acht het aannemelijk dat sprake is van een waardevermindering van ten minste € 1.000. Het Hof heeft belanghebbende aldus in het gelijk gesteld en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Tegen die beoordeling van het Hof komt de Staatssecretaris op in cassatie.
De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat relevante wetgeving, parlementaire geschiedenis en jurisprudentie. In onderdeel 5 wordt het middel van de Staatssecretaris beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.6
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
De uitspraak van de Rechtbank is, voor zover van belang in cassatie,7 hieronder opgenomen.
Feiten
1. Eiser heeft op 21 maart 2018 aangifte BPM gedaan voor een Mercedes-Benz M-klasse 350 (de auto) met als datum van eerste toelating 1 juli 2014. Eiser heeft de handelsinkoopwaarde van de auto, inclusief waardevermindering door (ex-)schade, bepaald op € 14.099. Volgens eiser bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 29.995 en dient hierop een aftrek wegens waardevermindering te worden aangebracht van per saldo € 15.896 (schadecalculatie van € 14.071, plus stelpost ex-schade van € 2.500, minus correctie matrix van € 675). De verschuldigde BPM heeft eiser berekend op € 2.311. De kilometerstand bedroeg volgens het taxatierapport bij de aangifte 98.581.
2. (…)
3. (…)
4. Tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018.
5. Verweerder heeft met datum 26 oktober 2018 een naheffingsaanslag BPM aan eiser opgelegd. Verweerder heeft de nageheven BPM berekend op € 5.324 minus het reeds op aangifte voldane bedrag van € 2.311, is € 3.013. Het bezwaar hiertegen is door verweerder ontvangen op 6 november 2018.
Geschil
6. In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag aan BPM is nageheven.
7. Ter zitting hebben partijen nader overeenstemming bereikt over de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat. Rekening houdend met een bijstelling voor de marktsituatie en de dealersituatie bedraagt die waarde € 27.458. Hetgeen partijen verdeeld houdt is of hierop een waardevermindering dient te worden aangebracht.
8. (…) Eiser betoogt dat er wel degelijk rekening moet worden gehouden met een waardevermindering. Er zijn reflectoren aangebracht in de koplampen die volgens de RDW niet mogen, dit werkt, evenals een temperatuuraanduiding in Fahrenheit, waardeverminderend. (…)
(…)
13. Eiser heeft ter zitting onder overlegging van beeldmateriaal geloofwaardig verklaard dat de auto, welke oorspronkelijk bestemd was voor de Amerikaanse markt, bepaalde reflectoren in de koplampen bevat welke niet zijn toegestaan in Nederland. Eiser heeft gesteld dat de RDW weliswaar de goedkeuring in Duitsland moest erkennen, maar dat dit bij een latere keuring in Nederland een probleempunt is. Verweerder heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. Daarnaast heeft de auto een klimaatregeling met temperatuuraanduiding in graden Fahrenheit, naar blijkt uit overgelegd beeldmateriaal. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier geen schade, maar zijn deze punten wel waardeverminderend. De rechtbank stelt de hiermee gemoeide waardevermindering in goede justitie vast op € 1.000.
14. Het vorenstaande betekent dat de waarde van de auto ter berekening van de verschuldigde BPM € 26.458 is (€ 27.458 minus € 1.000). (…) De historische bruto BPM is door partijen bepaald op € 15.117. De verschuldigde BPM bedraagt daarmee € 4,432 (€ 26.4587 / € 90.242 * €15.117). Nu op aangifte reeds € 2.311 voldaan is, dient de naheffingsaanslag verminderd te worden tot € 2.121 (€ 4.432 minus € 2.311).
15. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. (…)
17. (…)
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.121;
- (…)
In het proces-verbaal van de zitting van 18 mei 2020 bij de Rechtbank is omtrent de overeenstemming die partijen hebben bereikt over de koerslijstwaarde van de auto in onbeschadigde staat, het volgende opgenomen:
Rechter: Eerst een controle van de waarde zonder schade. Uit HR 15 nov 20198 volgt dat de koerslijstwaarde naar beneden bijgesteld mag (…) worden. Verweerder verzet zich hier niet tegen. Koerslijst Eurotaxglass komt op € 29.032. Plus € 603 (maand) minus € 824 (kilometer) * 0.85 (marktsituatie en dealersituatie) is € 24.489 + opties van € 2.969 is € 27.458. Zijn partijen het hierover eens?
Gemachtigde en Verweerder: Ja
De bestreden uitspraak van het Hof is hieronder opgenomen:
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 oktober 2018 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd (…).
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zifting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 25 mei 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.9 2. Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 21 maart 2018 aangifte BPM gedaan voor registratie in het kentekenregister van een Mercedes-Benz M-klasse 350 (hierna: de auto). De auto heeft als datum van eerste toelating 1 juli 2014. De auto is in de Verenigde Staten van Amerika gebruikt en op 30 januari 2017 ingevoerd in Duitsland. Na gebruik in Duitsland is de auto in maart 2018 overgebracht naar Nederland. De auto is voorzien van twee onderdelen welke afwijken van de Europese uitvoeringen. De koplampen wijken af van de Europese variant en de klimaatregeling kan de temperatuur slechts in Fahrenheit weergeven.
In de (bijlage bij de) aangifte is ervoor gekozen de in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) bedoelde afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport. In het bij de aangifte gevoegde taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto gesteld op € 14.099, zijnde de handelsinkoopwaarde met normale gebruiksschade overeenkomstig de Eurotaxglass’s koerslijst (hierna: de koerslijst) van € 29.995 en een waardevermindering vanwege aanwezige schade van € 15.896. Bij het berekenen van die waardevermindering is volgens de bijgevoegde calculatie rekening gehouden met de kosten van het vervangen van het bedieningsapparaat van de verwarming/airco, van de behuizing van de middenconsole en van de twee koplampen. De verschuldigde BPM bedraagt volgens de aangifte € 2.311.
De Inspecteur heeft na een ingesteld onderzoek het standpunt ingenomen dat buiten de normale sporen van gebruik geen sprake is van schade. Hij heeft de verschuldigde BPM berekend op € 5.324 en een naheffingsaanslag BPM van € 3.013 opgelegd.
Ter zitting bij de Rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over de uit de koerslijst volgende handelsinkoopwaarde (zonder andere schade dan normale gebruiksschade) van de auto. Deze is vastgesteld op € 27.458.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van andere schade dan normale gebruiksschade, zodat moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458. Wel heeft de Rechtbank aanleiding gezien vanwege de afwijkende koplampen en klimaatregeling een waardevermindering van € 1.000 in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de Rechtbank is daarbij geen sprake van schade, maar wel van omstandigheid die de waarde vermindert. Het bedrag van de waardevermindering heeft de Rechtbank in goede justitie bepaald. Met inachtneming van een handelsinkoopwaarde van € 26.458 heeft de Rechtbank de verschuldigde BPM vastgesteld op € 4.432 (26.458/90.242 x 15.117) en de naheffingsaanslag op € 2.121.
3. Geschil
In hoger beroep is in geschil of bij het berekenen van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458 (standpunt Inspecteur) of van een handelsinkoopwaarde van € 26.458 (standpunt belanghebbende). Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat geen sprake is van schade.
4. Beoordeling van het geschil
Ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister is BPM verschuldigd. In artikel 9 van de Wet is de berekening van de verschuldigde belasting voor de registratie van nieuwe personenauto’s geregeld.
Indien sprake is van de registratie van een gebruikte auto wordt op grond van artikel 10, lid 1, van de Wet de op grond van artikel 9 (of, indien van toepassing, artikel 10b) van de Wet verschuldigde belasting (hierna: de bruto BPM) berekend met inachtneming van een vermindering.
Indien de belastingplichtige daarvoor kiest, wordt die vermindering van de bruto BPM vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vastgestelde tabel (artikel 10, leden 2 en 6, van de Wet).
Indien de belastingplichtige niet kiest voor toepassing van de tabel, wordt de in het eerste lid van artikel 10 bedoelde vermindering van de bruto BPM gesteld op de afschrijving van de waarde van de gebruikte auto, uitgedrukt in een percentage van de som van de catalogusprijs en de BPM ten tijde van het eerste gebruik van de auto (hierna: de consumentenprijs). De afschrijving wordt op verzoek gesteld op het verschil tussen de consumentenprijs en de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkopen van gebruikte auto’s door wederverkopers in Nederland (artikel 10, leden 2 en 7, van de Wet).
Indien sprake is van registratie van een auto met meer dan normale gebruiksschade of de auto niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst wordt de afschrijving op verzoek gesteld op het verschil tussen de consumentenprijs en de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) gestelde voorwaarden (artikel 10, leden 2 en 8, van de Wet). In gevallen van meer dan normale gebruiksschade is het ook bij toepassing van deze methode toegestaan uit te gaan van de in een koerslijst vermelde waarde en deze te verminderen met de volgens het rapport uit de schade voortvloeiende waardevermindering (vgl. HR 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822).
Tussen partijen is niet in geschil dat de in overweging 4.2. bedoelde bruto BPM in dit geval € 15.117 bedraagt en de in overwegingen 4.4 en 4.5 bedoelde consumentenprijs € 90.242. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de door belanghebbende ingevoerde auto (Amerikaanse variant) niet in de door belanghebbende gekozen koerslijst voorkomt, in die zin dat niet kan worden gekozen voor de Amerikaanse uitvoeringen van koplampen en klimaatregeling. Partijen zijn het er ook over eens dat de Europese uitvoering van de auto (met de hiervoor bedoelde consumentenprijs van € 90.242) wat betreft eigenschappen en kenmerken het meest overeenkomt met de door belanghebbende geregistreerde auto. Het Hof zal de auto’s afhankelijk van de uitvoering hierna aanduiden als de Amerikaanse auto’s en de Europese auto’s.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde zoals die uit de gehanteerde koerslijst volgt (€ 27.458) mede tot stand is gekomen door transacties van Amerikaanse auto's, ook al zal dit aantal gering zijn geweest. Omdat de opstellers van de koerslijst de Amerikaanse uitvoering niet als variabele hebben opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling niet relevant is. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331 (het “ex-rental-arrest”), kan dan los van die koerslijst geen vermindering voor die afwijkende uitvoering in aanmerking worden genomen, aldus de Inspecteur. Belanghebbende betwist dat transacties in Amerikaanse auto's mede ten grondslag liggen aan het bepalen van de koerslijstwaarde. De gemachtigde van belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat hij voorafgaand aan de zitting de website www.gaspedaal.nl heeft geraadpleegd en daar 98 auto’s heeft gevonden die vergelijkbaar zijn met de onderhavige auto, maar dat geen daarvan een Amerikaanse uitvoering betreft. Belanghebbende wijst er ook op dat de import van een Amerikaanse auto een uitzondering betreft, met name vanwege de hoge CO2 uitstoot. Zijn inschatting is dat het aandeel van de Amerikaanse auto's op de Nederlandse markt naar schatting tussen 1:5000 en 1:1000 ligt. Als transacties in deze auto's al medebepalend zijn geweest voor het vaststellen van de koerslijstwaarde, dan is de invloed daarvan volgens belanghebbende slechts zeer beperkt.
Een belanghebbende die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, zoals hier het geval is, dient de daarvoor benodigde feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, met betrekking tot de invloed van schade). In dit geval gaat het niet om de fysieke kenmerken van de auto, maar om de transacties die ten grondslag liggen aan de waardebepaling in de koerslijst waarvan belanghebbende gebruik wil maken. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende dat het aandeel van de Amerikaanse auto's op de Nederlandse markt naar schatting tussen 1:5000 en 1:1000 ligt en dat, als transacties in deze auto’s al medebepalend zijn geweest voor het vaststellen van de koerslijstwaarde, de invloed daarvan dan slechts zeer beperkt is, niet gemotiveerd betwist. Daarnaast acht het Hof van belang dat de door belanghebbende gehanteerde koerslijst op gedetailleerde wijze rekening houdt met de verschillen tussen alle in Nederland gangbare auto’s en de voor die auto’s mogelijke opties. Dan ligt het naar het oordeel van het Hof niet voor de hand dat de opstellers van de koerslijst die incidentele transacties in Amerikaanse auto’s (met hun twee duidelijke fysiek afwijkende kenmerken) mede ten grondslag hebben gelegd aan de waardebepaling. De Inspecteur heeft slechts de stelling ingenomen dat de koerslijstwaarde mede beïnvloed is door transacties in Amerikaanse auto’s, maar heeft daarvan geen bewijs van overgelegd in de vorm van verklaringen van de opsteller van de koerslijst of anderszins. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat de koerslijstwaarde niet althans in ieder geval niet in relevante mate, is beïnvloed door transacties in Amerikaanse auto’s.
Het Hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat ervan moet worden uitgegaan dat transacties in Amerikaanse auto’s geen rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde voor de vergelijkbare Europese auto’s en dat de in de koerslijst genoemde handelsinkoopwaarde de waarde voor de Europese variant is. Dan kan niet worden gezegd dat het verschil tussen Amerikaanse en Europese auto’s voor de opstellers van de koerslijst niet relevant is. Het hiervoor genoemde ex-rental arrest vormt daarom geen belemmering voor het in aanmerking nemen van een afzonderlijke correctie vanwege de Amerikaanse uitvoering van de auto. Dat betekent dat het belanghebbende is toegestaan aannemelijk te maken dat op de koerslijstwaarde voor de Europese uitvoering van de auto vanwege de afwijkende uitvoering een waardevermindering moet worden toegepast. Net zoals varianten/opties in de uitvoering van een auto die van vanwege hun zeldzaamheid niet in de koerslijst voorkomen tot een afwijking van de koerslijstwaarde leiden. In de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën op de wijziging van de Uitvoeringsregeling met ingang van 1 januari 2013 is daarover al opgemerkt dat in de koerslijst ontbrekende gegevens “uiteraard” mogen worden aangevuld (Stcrt. 2012/26349, pagina 37). Anders dan de Inspecteur heeft gesteld, is een aanpassing (in dit geval vermindering) van de koerslijstwaarde niet beperkt tot correcties wegens schade aan de auto (hetgeen dan door middel van een taxatierapport zou moeten worden aangetoond). Een zodanige beperking zou ook in strijd komen met het Europeesrechtelijke uitgangspunt dat te allen tijde moet worden voorkomen dat bij invoer van een auto uit een andere EU-staat meer belasting wordt geheven dan het restbedrag dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte auto die al in Nederland is geregistreerd. 4.10. Zoals hiervoor is overwogen, rust de bewijslast van de waardevermindering ten opzichte van de koerslijstwaarde op belanghebbende. Met de Rechtbank acht het Hof door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat een wederverkoper bij de aankoop van een vergelijkbare in Nederland af geregistreerde Amerikaanse auto vanwege de twee afwijkende specificaties ten opzichte van een Europese uitvoering ervan uitgaat dat hij één of beide onderdelen op verzoek van een koper zal moeten vervangen en dat die wederverkoper daarmee rekening zal houden door aan de particuliere verkoper een lagere prijs te bieden dan uit de koerslijst volgt. Naar het oordeel van het Hof, is dat in ieder geval voor de klimaatregeling het geval. De vervangingskosten van de klimaatregeling bedragen volgens het taxatierapport van belanghebbende € 1.956 inclusief Btw en die van de vervanging van de koplampen € 1.064 inclusief Btw (beide nog exclusief montagekosten). Nog los van de vraag of de koplampen (omdat deze niet voldoen aan de Nederlandse eisen) moeten worden vervangen, acht het Hof aannemelijk dat sprake is van een waardevermindering van ten minste € 1.000.
Hetgeen overigens door de Inspecteur is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
(…)
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- (…)
3 Het geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft aangegeven af te zien van repliek.
De Staatssecretaris heeft als cassatiemiddel voorgesteld:
Schending van het recht, met name van het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2, 6, 7 en 8, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) en artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat op de voor de onderhavige auto op de voet van de gehanteerde koerslijst aangehouden handelsinkoopwaarde nog een aanvullende vermindering in aanmerking mag worden genomen, ondanks dat geen sprake is van schade en de toegestane waardeverminderende factor niet voorkomt in de gehanteerde koerslijst, zulks op grond van het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting heeft de Staatssecretaris aangevoerd:
Vooraf
Het voorleggen van deze vraag aan uw Raad vindt zijn oorsprong in de principiële betekenis die aan deze vraag wordt toegedicht. Weliswaar is de omvang van het financiële belang in de onderhavige zaak beperkt, maar deze kwestie kan (gaan) spelen in meer BPM zaken indien de lagere rechters de lijn in de bestreden uitspraak van het Hof gaan volgen. Een oordeel van uw Raad wordt in dezen dan ook noodzakelijk en wenselijk geacht.
Vaststaande feiten
In cassatie kan worden uitgegaan van de door het Hof in onderdeel 2 van de uitspraak vermelde feiten. In het bijzonder valt daarbij te wijzen op de omstandigheid dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (de taxateur van) belanghebbende heeft aangesloten bij de koerslijst Eurotaxglass's van een (kennelijk) vergelijkbaar voertuig. Inmiddels is tussen partijen feitelijk ook vast komen te staan dat de onderhavige auto géén voertuig is met meer dan normale gebruiksschade. Overigens was in het door belanghebbende bij de aangifte BPM gevoegde taxatierapport als reden van taxatie opgenomen:
" (...) Reden van taxatie: Betreft een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de wegenverkeerswet 1994 (...)"
Rechtskader
Wettelijk systeem
Artikel 10 Wet BPM bepaalt dat met betrekking tot gebruikte auto's op de ingevolge artikel 9 Wet BPM verschuldigde belasting een vermindering in aanmerking kan worden genomen. Kort samengevat zijn er drie mogelijkheden om de vermindering van de verschuldigde bpm te bepalen:
1. Toepassing van de forfaitaire tabel (artikel 10, zesde lid, Wet BPM);
2. Toepassing van een koerslijst (artikel 10, zevende lid, Wet BPM);
In bepaalde gevallen kan gebruik worden gemaakt van een taxatierapport (artikel 10, achtste lid, Wet BPM):
3a. In het geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade; en/of
3b. een auto niet voorkomt op een koerslijst.
Relevante jurisprudentie Hoge Raad.
Hieronder neem ik de in het kader van de voorliggende cassatievraag relevante arresten van uw Raad op.
HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63: (…)10
HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331 (ex-rental arrest): (…)11
HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666: (…)12
Relevante jurisprudentie Hof van Justitie EU
De in dit kader relevante arresten van het Hof van Justitie EU zijn mijns inziens de navolgende.
HvJ 7 april 2011, ECLI:EU:C:2011:219 (Tatu):
"41 Voor het bereiken van dit resultaat moet de werkelijke waardevermindering van de ingevoerde tweedehands voertuigen in aanmerking worden genomen bij de berekening van het heffingsbedrag. Deze inaanmerkingneming hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een waardeschatting of expertise van elk voertuig. Ter vermijding van de omslachtigheid van een dergelijk stelsel kan een lidstaat door middel van forfaitaire tabellen, die zijn vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling en zijn berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, immers een waarde van tweedehands voertuigen vastleggen die in het algemeen de werkelijke waarde zeer sterk benadert (reeds aangehaalde arresten Gomes Valente, punt 24; Weigel, punt 73, en Commissie/Griekenland, punt 29).
(...)
44 Door de ouderdom en de werkelijke gemiddelde jaarlijks afgelegde afstand van het voertuig op te nemen in de berekening van de heffing, en door de facultatieve inaanmerkingneming tegen niet-buitensporig hoge kosten van de toestand en de uitrusting van dit voertuig door middel van een deskundig onderzoek van de met de registratie van motorvoertuigen belaste autoriteit aan de toepassing van deze criteria toe te voegen, garandeert een regeling als die in het hoofdgeding dat het heffingsbedrag wordt verlaagd overeenkomstig een redelijke benadering van de werkelijke waarde van het voertuig.
(...)
46 Voorts was de Roemeense regering terecht van mening dat de waardeverminderingscriteria betreffende de toestand en de uitrusting van het voertuig slechts juist kunnen worden toegepast indien een deskundige dit voertuig individueel onderzoekt, en dat de belastingplichtige de kosten van het deskundig onderzoek moet dragen opdat er niet te vaak deskundige onderzoeken zouden
worden gevoerd, zodat het ingestelde systeem niet administratief en financieel wordt belast."
HvJ 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:857 (X):
"42 Die discriminerende gevolgen kunnen slechts worden voorkomen indien kan worden gekozen voor het laagste restbedrag van de registratiebelasting dat nog is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde tweedehands voertuigen."
Beschouwingen
De voorliggende vraag is of de onderhavige uitspraak van het Hof zich verdraagt met het vermelde rechtskader.
Nationaalrechtelijk
Vaststaat dat de gebruikte auto geen meer dan normale gebruiksschade heeft. De zogenoemde Europese uitvoering van de auto komt voor wat betreft de eigenschappen en kenmerken het meest overeen met de door belanghebbende geregistreerde auto, zodat deze geldt als referentievoertuig. Voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde wordt aangesloten bij de koerslijst Eurotaxglass's van het referentievoertuig. In geschil is of op die uit de koerslijst blijkende handelsinkoopwaarde toch nog een correctie kan plaatsvinden vanwege de Amerikaanse uitvoering van de auto. Het Hof beantwoordt die vraag uiteindelijk bevestigend, waarbij het Hof naar mijn mening blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel indien het Hof van een juiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan dan is de uitspraak zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Het Hof acht hiertoe redengevend dat het voornoemde ex-rental arrest (HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331) hiervoor geen belemmering vormt. Hierbij miskent het Hof echter dat belanghebbende ervoor kiest de waarde van de te registreren personenauto te bepalen aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, waardoor voor een aanvullende vermindering op grond van een factor die in deze koerslijst niet staat geen plaats is (Zie ex-rental arrest, r.o. 2.3.5).
Wanneer voor een koerslijst van een referentievoertuig wordt gekozen is het binnen het systeem van de Wet BPM niet toegestaan en ook ongewenst om op dit 'samenhangende geheel' toch weer allerlei correcties toe te laten. Hierop geldt alleen een uitzondering voor de registratie van een gebruikte schadeauto, waarvan in casu geen sprake is. Zie voornoemd arrest HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63.
Hieraan doet de conclusie van het Hof dat ervan moet worden uitgegaan dat transacties in Amerikaanse auto's geen rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de in de koerslijst genoemde handelsinkoopwaarde voor de Europese variant niet af. Voor zover het Hof hiermee in feite overweegt dat voor de Amerikaanse auto's geen koerslijst bestaat, zou een dergelijke conclusie tot het oordeel leiden dat voor de waardebepaling dan van een geïndividualiseerd taxatierapport gebruik kan worden gemaakt op de voet van artikel 10, achtste lid, onder b, Wet BPM (zie genoemde variant 3b wettelijk kader). Nog los van het feit dat de reden van het overleggen van een taxatierapport was gelegen in de achteraf onjuist gebleken aanwezigheid van extra schade, heeft de keuze voor een taxatierapport omdat voor die auto geen koerslijst bestaat tot gevolg dat een (volledig) geïndividualiseerd rapport dient te worden opgemaakt. De noodzaak om voor dat soort auto's een taxatierapport op te maken impliceert dat er dan kennelijk geen relevante koerslijst is van referentievoertuigen. In het onderhavige geval staat juist vast dat een dergelijke koerslijst van referentievoertuigen wel aanwezig is en dat belanghebbende deze ook wenst te hanteren. Indien, zoals het Hof in casu, toch van een koerslijstwaarde wordt uitgegaan waarop - buiten de extra schade - nog aanvullende correcties worden toegelaten is mijns inziens veeleer sprake van selectief gebruik maken van een koerslijst dan wel van 'cherry picking'. Het systeem van de Wet BPM is juist bedoeld om dat te voorkomen. De keuze voor een koerslijst in geval van een auto zonder extra schade is 'for better or worse'. Het vergt in het onderhavige geval een keuze, namelijk of integraal koerslijstwaarde of integraal een geïndividualiseerd taxatierapport. Vgl. ook het voornoemde arrest HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666. De door het Hof in dezen gevolgde tussenweg vindt geen steun in het recht dan wel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Aan de toelichting bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling met ingang van 1 januari 2013 (Stcrt. 2012/26349, pag. 37) - die in de hoedanigheid als (mede)wetgever is gedaan - komt in dit verband geen zelfstandige betekenis toe, nu deze op dit punt is achterhaald c.q. overruled door de gewezen jurisprudentie van uw Raad.
Unierechtelijk
Voor zover het Hof overweegt aan het slot van r.o. 4.9 dat anders in strijd wordt gekomen met het Europeesrechtelijke uitgangspunt, wordt naar mijn mening hiermee blijk gegeven van een onjuist rechtsoordeel. Het Hof heeft hierbij kennelijk het oog op de reikwijdte van artikel 110 VWEU.
In dit oordeel ligt besloten dat het Hof blijkbaar veronderstelt dat op individueel voertuigniveau beoordeeld moet worden of aan artikel 110 VWEU wordt voldaan. Een dergelijk oordeel gaat daarmee uit van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien die beoordeling dient plaats te vinden op stelselniveau. Vgl. het voornoemde arrest X, ECLI:EU:C:2013:857, punt 42.
Ook in de onderhavige casus had belanghebbende kunnen kiezen om de handelsinkoopwaarde te bepalen aan de hand van een geïndividualiseerd taxatierapport. Nu echter gekozen is om aan te sluiten bij een koerslijst maakt niet dat daarmee in strijd is gehandeld met artikel 110 VWEU. Bedacht moet immers worden dat het niet gaat om de exacte waardebepaling vast te stellen en een individuele waardebepaling is daarbij niet nodig. Zie het voornoemde arrest Tatu, ECLI:EU:C:2011:219, punten 41 en 44. Daarbij is ook van belang dat het Hof van Justitie een bepaalde ruwheid toestaat omdat het systeem niet administratief en financieel wordt belast. Het staat buiten kijf dat het toestaan van correcties op koerslijsten ervoor zorgt dat het systeem in ieder geval administratief wordt belast. Zie meergenoemd arrest Tatu, punt 46.
Uw Raad heeft de voormelde lijn uiteraard ook tot richtsnoer genomen bij het wijzen van de jurisprudentie op het gebied van de Wet BPM. Vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, onder 2.3.1. Expliciet komt dit ook duidelijk tot uiting in het meergenoemde ex-rental arrest (HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331), waarin uw Raad onder 2.3.5 immers het volgende heeft overwogen (…):
"2.3.5 (…) Evenmin brengt het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU mee dat de belastingplichtige die ervoor kiest de waarde van de te registreren personenauto te bepalen aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, een aanvullende vermindering in aanmerking mag nemen op grond van een factor die in deze koerslijst niet staat."
Hieruit volgt dat ook voor dit oordeel geen steun kan worden gevonden in het recht en het oordeel van het Hof niet volgt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Hoge Raad.
Conclusie
In het onderhavige geval is voor de door het Hof toegepaste waardevermindering in verband met de twee afwijkende specificaties van de Amerikaanse auto dan ook geen plaats. Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven
Belanghebbende heeft in het verweerschrift het volgende aangevoerd:
1. Geschil
In geschil zijn de volgende onderwerpen:
1. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
2. Heeft het gerechtshof de koerslijstwaarde van Eurotaxglass's terecht verminderd met € 1.000, omdat belanghebbendes auto oorspronkelijk is bestemd voor de Amerikaanse markt en daardoor afwijkende specificaties heeft ten opzichte van het Europese model, op basis waarvan de koerslijstwaarde is gebaseerd?
2. Overwegingen
Het oordeel van het gerechtshof is van feitelijke aard en daarom onaantastbaar in cassatie Naar het oordeel van het gerechtshof is het aannemelijk dat de transacties op de binnenlandse markt, die ten grondslag liggen aan de koerslijstwaarde van Eurotaxglass's, gebaseerd zijn op auto's die bestemd zijn voor de Europese markt. Het is volgens het gerechtshof niet aannemelijk dat, gelet op hetgeen daarover ter zitting is gezegd en niet door de inspecteur is betwist, de koerslijstwaarde van Eurotaxglass's niet of in onvoldoende mate gebaseerd is op incidentele binnenlandse transacties van auto's die bestemd zijn voor de Amerikaanse markt. Dit oordeel is feitelijk van aard en daarom onaantastbaar in cassatie. Het oordeel getuigt ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en het is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd. Het gerechtshof vervolgt dat het vervolgens aan de belastingplichtige is om feiten of omstandigheden te stellen die een vermindering van de koerslijstwaarde rechtvaardigen. Met andere woorden: de belastingplichtige moet aannemelijk maken of en in hoeverre de Amerikaanse uitvoering een waardevermindering oplevert ten aanzien van de Europese uitvoering waarvan de koerslijst uitgaat. Ook dit oordeel getuigt van een juiste toepassing van het recht. De inspecteur heeft geen argumenten aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigen. Het gerechtshof vervolgt dat in het onderhavige geval de belastingplichtige is geslaagd aannemelijk te maken dat vanwege afwijkende USA-specificaties, namelijk een afwijkende klimaatregeling (Fahrenheit in plaats van Celsius) en afwijkende koplampunits (waarin laterale retroreflectoren zijn geplaatst), de koerslijstwaarde tenminste met € 1.000 moet worden verminderd. Ook dit oordeel is feitelijk van aard, daarom onaantastbaar in cassatie, en het getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting of een onbegrijpelijke motivering. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond moet worden verklaard.
De rechtsvraag?
Ik lees in het beroep in cassatie eigenlijk geen duidelijke rechtsvraag. Tenzij ik me vergis, gaat het de staatssecretaris om het volgende. Volgens hem is het alleen mogelijk om een koerslijstwaarde te verminderen als er sprake is van schade. Daarvan is bijvoorbeeld sprake je tijdens uitparkeren tegen een paaltje rijdt en de bumper kapot is. Uitsluitend schade komt in aanmerking voor een vermindering, aldus de staatssecretaris. Andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld rokersauto, achterstallig onderhoud, een ex-huur verleden, een ex-schade verleden, het ontbreken van een alarm-klasse III, of zoals in casu afwijkende USA-specificaties komen niet voor vermindering van de koerslijstwaarde in aanmerking. Tenzij de koerslijst daar zelf een variabele voor kent.
De staatssecretaris vindt steun voor zijn opvatting in het 'ex-rental arrest'.13 Volgens mij ging het in dat arrest om een heel andere kwestie. Namelijk of je 'ex-rental' mag aanvinken in het koerslijstprogramma van X-Ray, terwijl de ingevoerde auto geen ex-rental verleden heeft. Logisch dat dit niet mag. Een heel andere vraag dus en bovendien ging het in deze procedure om een koerslijstaangifte en niet, zoals in casu, om een aangifte met een taxatierapport.
De staatssecretaris vindt ook steun voor zijn opvatting in het '72%-arrest'14. Daarin oordeelde uw college dat de waarde van een auto kan worden bepaald door middel van een koerslijst, verminderd met een bedrag aan schade. Ik ben van mening dat uit dit arrest niet volgt dat je uitsluitend met schade rekening mag houden. Het arrest sluit niet uit dat met andere waardeverminderende factoren dan schade rekening mag worden gehouden.
Ik ben van mening dat in casu het arrest 06-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4811 van toepassing is. Meer specifiek rechtsoverweging 4:
"Het is, nu op de heffende autoriteit de verplichting rust ervoor te waken dat met het heffen van BPM wordt getreden buiten de in artikel 95 EG-verdrag neergelegde begrenzing van de nationale heffingsbevoegdheid, en met een berekening van de heffing conform de nationale wettelijke regeling aan die verplichting niet wordt voldaan, in eerste instantie aan de Inspecteur om in het geding na verwijzing gegevens in te brengen, waaruit kan blijken hoe de door belanghebbende voldane BPM zich verhoudt tot het restant aan BPM dat nog drukte op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto's (hierna: de referentie-auto's). De Inspecteur kan wat betreft het waardeverloop van laatstbedoelde auto's die gegevens eventueel verschaffen aan de hand van koerslijsten met richtprijzen, zoals die bij inkoop van gebruikte auto's in de handel plegen te worden gehanteerd. Voorzover in de door hem gehanteerde koerslijst wordt gedifferentieerd naar waardeverminderingsfactoren, zoals veroudering, merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud, dient de Inspecteur dan met het oog op een doorzichtige vergelijking per door belanghebbende in het onderhavige tijdvak uit een andere EG-lidstaat ingevoerde auto aan te geven welke de in de koerslijst onderscheiden criteria zijn, waaraan die auto en de referentie-auto gemeenschappelijk voldoen. Waardeverminderingsfactoren als hierboven vermeld, die niet afzonderlijk in de koerslijst zijn opgenomen of die, ofschoon wel in de koerslijst opgenomen, door de Inspecteur voor de door belanghebbende ingevoerde auto's niet te bepalen zijn bij gebrek aan gegevens omtrent de staat van de concrete auto op het peilmoment, mogen behoudens tegenbewijs worden geacht op een gemiddeld niveau te liggen. Belanghebbende dient vervolgens de gelegenheid te hebben voor elke concrete auto te betwisten dat deze op het peilmoment voldeed aan de criteria waarvan de Inspecteur is uitgegaan."
(…)
Reeds hierom faalt het betoog van de staatssecretaris (dat enkel rekening mag worden gehouden met schade). Ik ben van mening dat rekening mag worden gehouden met alle waardeverminderende factoren waarvan het aannemelijk is dat deze niet (ten volle) in de koerslijst zijn verdisconteerd.
Gelet op het voorgaande verzoek ik uw college het door de staatssecretaris ingestelde beroep in cassatie ongegrond te verklaren, de uitspraak van het gerechtshof te bevestigen en de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair dient de inkoopwaarde op € 27.458 te worden gesteld, de verschuldigde BPM op € 4.501 en de naheffingsaanslag op € 2.303.