Parket bij de Hoge Raad, 13-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1417, Bijlage 23 01441 23 01443 23 01474 23 01475 23 01477 23 01478 23 01479 23 01481 23 01482 23 01485 23 01533
Parket bij de Hoge Raad, 13-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1417, Bijlage 23 01441 23 01443 23 01474 23 01475 23 01477 23 01478 23 01479 23 01481 23 01482 23 01485 23 01533
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 december 2024
- Datum publicatie
- 10 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:1417
- Zaaknummer
- Bijlage 23 01441 23 01443 23 01474 23 01475 23 01477 23 01478 23 01479 23 01481 23 01482 23 01485 23 01533
Inhoudsindicatie
Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van 13 december 2024 inzake:
23/01441 ECLI:NL:PHR:2024:1355 , 23/01443 ECLI:NL:PHR:2024:1356 , 23/01474 ECLI:NL:PHR:2024:1357 , 23/01475 ECLI:NL:PHR:2024:1358 , 23/01477 ECLI:NL:PHR:2024:1359 , 23/01478 ECLI:NL:PHR:2024:1360 , 23/01479 ECLI:NL:PHR:2024:1361 , 23/01481 ECLI:NL:PHR:2024:1362 , 23/01482 ECLI:NL:PHR:2024:1363 , 23/01485 ECLI:NL:PHR:2024:1364 en 23/01533 ECLI:NL:PHR:2024:1365
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
C.M. Ettema
ADVOCAAT-GENERAAL
Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van 13 december 2024 inzake:
Nrs. 23/01441, 23/01443, 23/01474, 23/01475, 23/01477, 23/01478, 23/01479, 23/01481, 23/01482, 23/01485 en 23/01533
Derde Kamer A
1 Overzicht
Deze gemeenschappelijke bijlage heeft betrekking op een elftal zaken met de bovengenoemde zaaknummers. De belanghebbenden in deze zaken zijn Nederlandse gemeenten. Zij verrichten elk activiteiten bestaande uit, kortgezegd, de gescheiden inzameling en rapportering van huishoudelijk (verpakkings)afval. Daarvoor ontvangen de belanghebbenden een vergoeding uit een ‘afvalfonds’. De kern van het geschil is of deze vergoeding is belast met omzetbelasting.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat ieder van de belanghebbenden met voornoemde activiteiten een met omzetbelasting belaste dienst verricht. Hij heeft als gevolg hiervan onder meer bedragen teruggevorderd die de belanghebbenden hadden ontvangen vanuit het btw-compensatiefonds (BCF). Over het bedrag van de terugvorderingen heeft hij tevens belastingrente berekend. De terugvorderingsbeschikkingen en de rentebeschikkingen vormen het onderwerp van deze procedures.
Het Hof heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld en de terugvorderingsbeschikkingen en rentebeschikkingen in stand gelaten. Volgens het Hof verrichten de belanghebbenden een prestatie onder bezwarende titel en is sprake van een economische activiteit. Voorts handelen zij met de onderwerpelijke activiteiten volgens het Hof niet als overheid. Het Hof verwerpt eveneens het beroep van de belanghebbenden op respectievelijk het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Tot slot hebben de belanghebbenden voor het Hof aangevoerd dat de rentebeschikkingen moeten worden vernietigd, aangezien sprake is van ‘spiegelcorrecties’ tussen de BCF-compensatie enerzijds en aanvullende teruggaaf van omzetbelasting anderzijds. Het Hof verwerpt beide stellingen van de belanghebbenden in dit verband, te weten dat de wetgever renteneutraliteit heeft beoogd en dat de Belastingdienst reeds het bedrag van de BCF-correctie ter beschikking had.
De belanghebbenden komen in cassatie met zes middelen op tegen voornoemde oordelen van het Hof.
Aanvankelijk waren deze zaken niet voor conclusie geselecteerd, onder meer omdat belanghebbenden de Hoge Raad hadden verzocht de behandeling in cassatie aan te houden in verband met een nog lopend overleg met de Belastingdienst over een mogelijke matiging van de rente die aan hen is berekend over de teruggevorderde BCF-compensatie; het (financiële) belang voor de belanghebbenden bij deze procedures ligt nu juist bij die rente. Inmiddels is de behandeling van de zaken in cassatie hervat. Daar komt bij dat in de tussentijd de rechtbank Gelderland in door gemeenten aanhangig gemaakte beroepsprocedures over zaken met precies hetzelfde feitenbestand anders heeft geoordeeld dan het Hof over de vraag of de onderhavige bijdrage uit het ‘afvalfonds’ is belast met omzetbelasting.1 Ik heb daarom besloten in deze zaken alsnog conclusie te nemen.
Opbouw
De opbouw van deze bijlage is als volgt. Na enkele voorafgaande opmerkingen in onderdeel 2 schets ik het juridische kader voor de (gescheiden) inzameling van afval in onderdeel 3. In onderdeel 4 geef ik vervolgens de feiten en het geding in feitelijke instanties weer en in onderdeel 5 het geding in cassatie.
Daarna bespreek ik per onderdeel de cassatiemiddelen. Allereerst behandel ik in onderdeel 6 het middel over de dienst onder bezwarende titel, gevolgd door het middel over de economische activiteit in onderdeel 7. In onderdeel 8 bespreek ik het middel dat betrekking heeft op het handelen als overheid. In onderdeel 9 behandel ik vervolgens het middel over het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Tot slot bespreek ik in onderdeel 10 de twee middelen die betrekking hebben op de rentebeschikkingen.
Slotsom
Ik kom tot de slotsom dat vijf van de zes middelen falen. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een rechtsbetrekking in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld. Of sprake is van een wettelijke taak is, anders dan de belanghebbenden aanvoeren, niet relevant voor de vraag of sprake is van een rechtstreeks verband (middel I). Voorts heeft het Hof terecht geoordeeld dat de belanghebbenden niet optreden binnen een specifiek voor hen geldend juridisch regime, zodat zij niet handelen als overheid (middel III). Daarnaast heeft het Hof op goede gronden de beroepen van de belanghebbenden op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen (middel IV). De rentebeschikkingen kunnen ook in stand blijven. Anders dan de belanghebbenden aanvoeren is het in het geval van spiegelcorrecties niet zo dat de Belastingdienst reeds kan beschikken over het bedrag van de BCF-correctie (middel V en middel VI).
Het middel dat de belanghebbenden richten tegen het oordeel van het Hof over de economische activiteit slaagt naar mijn mening wel (middel II). De belanghebbenden hebben voor het Hof gemotiveerd gesteld dat zij de onderwerpelijke activiteiten verrichten op een wijze die afwijkt van de manier waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten. Het Hof heeft deze stelling niet beoordeeld dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het deze heeft beoordeeld. De overwegingen van het Hof kunnen het oordeel ook niet dragen dat de wijze waarop de belanghebbenden hun activiteiten verrichten wél vergelijkbaar is met de wijze waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten. De uitspraken van het Hof dienen op dit punt te worden vernietigd en verwijzing moet volgen.
2 Opmerkingen vooraf
Deze gemeenschappelijke bijlage heeft betrekking op een elftal zaken met de bovengenoemde zaaknummers. In deze zaken hebben de belanghebbenden beroep in cassatie ingesteld tegen uitspraken van het gerechtshof Den Haag (het Hof) op de hoger beroepen tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De feiten en de oordelen van de Rechtbank en het Hof komen in de elf zaken vrijwel geheel overeen. Hetzelfde geldt voor de beroepschriften en de verweerschriften in cassatie.
Om deze reden neem ik de feiten, het geding in feitelijke instanties en het geding in cassatie zo veel mogelijk op in deze bijlage, in plaats van in de afzonderlijke conclusies. Daarbij baseer ik mij telkens op de stukken van het geding van de zaak die bij de Hoge Raad bekendstaat onder nummer 23/01441.2 Gemakshalve zal ik in deze bijlage ook telkens spreken van ‘belanghebbende’, hoewel deze betrekking heeft op elf verschillende belanghebbenden. Waar ik in deze bijlage expliciet doel op alle belanghebbenden, spreek ik van ‘alle belanghebbenden’.
De onderhavige zaken hebben betrekking op de activiteiten die gemeenten verrichten in verband met de inzameling en (na)scheiding van huishoudelijk (verpakkings)afval. In geschil is of deze handelingen belastbaar zijn voor de omzetbelasting.
De (gescheiden) inzameling van afval wordt beheerst door een omvangrijk juridisch kader, dat door de Rechtbank en het Hof ook gedeeltelijk wordt betrokken in hun uitspraken. Voor een goed begrip van de feiten en het geding in feitelijke instanties begin ik deze bijlage met een beschrijving van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van (gescheiden) afvalinzameling, vóór ik het geding weergeef dat tot de onderwerpelijke cassatieprocedures heeft geleid.
In dit verband raad ik de lezer aan ten minste het verkorte overzicht van het juridisch kader (3.1-3.5) en het verkorte overzicht van de betrokken partijen (3.6-3.10) te raadplegen, alvorens over te gaan tot het lezen van de feiten en het geding in feitelijke instanties (4.1 e.v.).
3 Juridisch kader voor de (gescheiden) inzameling van afval
Het juridisch kader voor de beheersing van afvalstoffen bevat een omvangrijk stelsel van Europese richtlijnen en nationale wetten, besluiten en overeenkomsten. Voor een goed overzicht van de verschillende rechtsbronnen die voor de onderhavige zaken van belang zijn, begin ik hierna met een korte samenvatting van het juridisch kader op hoofdlijnen, alvorens ik de verschillende rechtsbronnen nader bespreek.
De beheersing van afvalstoffen is binnen de Europese Unie geharmoniseerd in meerdere richtlijnen en verordeningen. Voor de onderhavige zaken is de Kaderrichtlijn afvalstoffen (de Kaderrichtlijn)3 van belang (3.11 e.v.). Zoals de naam al doet vermoeden, stelt de Kaderrichtlijn kaders voor de behandeling en het beheer van afvalstoffen binnen de Europese Unie overeenkomstig het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ en introduceert de zogenoemde ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’.
Nationale regels voor het beheer van afvalstoffen zijn neergelegd in de Wet Milieubeheer (Wm) (3.18 e.v.). Volgens deze wet zijn gemeenten belast met de inzameling van huishoudelijk afval. Voorts dient de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Wm periodiek een Landelijk afvalbeheersplan (LAP) op te stellen (3.22 e.v.). In het LAP worden beleidskaders opgesteld over de beheersing van afval in Nederland.
De bevoegdheid tot het opstellen van nadere regels betreffende het beheer en de inzameling van afvalstoffen zijn volgens de Wm gedelegeerd aan de regering. De nadere regels zijn neergelegd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv) (3.26 e.v.). Overeenkomstig het Bbv dragen producenten en importeurs zorg voor de gescheiden inname van verpakkingsafval. Zij dragen eveneens de kosten van de gescheiden inname van huishoudelijk afval. Voorts legt het Bbv een verslagleggingsverplichting op voor producenten en importeurs.
De Rijksoverheid, het verpakkend bedrijfsleven en de Nederlandse gemeenten hebben op hoofdlijnen afspraken gemaakt over het beheer van verpakkingsafval en de verplichtingen uit het Bbv. Deze afspraken zijn neergelegd in de Raamovereenkomst 2008-2012 en de Raamovereenkomst 2013-2022 (3.34 e.v.). Op basis van deze raamovereenkomsten hebben gemeenten met Stichting [A] afspraken gemaakt over de taken die zij verrichten en de vergoedingen die zij daarvoor ontvangen. De algemene kaders voor deze afspraken zijn neergelegd in een Uitvoerings- en Monitoringsprotocol (UMP) (3.40 e.v.). Aan de hand van dat UMP kunnen gemeenten individueel bepaalde keuzes maken, onder meer voor de soort vergoeding die zij wensen te ontvangen. Hiertoe sluiten de gemeenten een deelnemersovereenkomst met Stichting [A] (3.45). Ik wijs tot slot in het bijzonder nog op bijlage G3 bij het UMP (3.46 e.v.), waarin de verschillende mogelijke vergoedingen zijn uitgewerkt die gemeenten ontvangen voor hun activiteiten binnen de verpakkingsketen.
Kort overzicht van de relevante partijen binnen de verpakkingsketen
Binnen de verpakkingsketen zijn verschillende partijen betrokken. Ik geef hier een kort overzicht van de partijen die voor de onderhavige zaken van belang zijn.
Zoals gezegd dragen producenten en importeurs (het verpakkend bedrijfsleven) zorg voor de gescheiden inname van verpakkingsafval. Voorts legt het Bbv hen een verslagleggingsverplichting op. Aan deze verplichtingen wordt collectief uitvoering gegeven. Hiertoe is Stichting [B] ( [B] ) opgericht. [B] heeft de genoemde verplichtingen van het verpakkend bedrijfsleven op zich genomen. In dit verband is afgesproken dat ondernemingen die deel uitmaken van het verpakkend bedrijfsleven een afvalbeheersbijdrage betalen aan het afvalfonds dat wordt geadministreerd door [B] .
[B] heeft een gedeelte van de verplichtingen op haar beurt weer overgedragen aan Stichting [A]. Deze laatste stichting is met name belast met de gegevensverzameling voor de monitoring van de inzamel- en recyclingdoelstellingen.
Gemeenten zijn op de voet van de Wm belast met de inzameling van huishoudelijk afval. Op grond van afspraken met het verpakkend bedrijfsleven doen zij deze inzameling gescheiden per materiaalsoort (bronscheiding of nascheiding). Voorts doen de gemeenten opgaaf van het ingezamelde verpakkingsafval. Zij contracteren met Stichting [A] en doen de opgaaf bij haar. Stichting [A] controleert de opgaaf en verstrekt de geaccordeerde opgaaf aan [B] . Aan de hand van de geaccordeerde opgaaf verstrekt [B] vervolgens een vergoeding uit het afvalfonds aan de desbetreffende gemeente.
De beheersing van afvalstoffen is binnen de Europese Unie geharmoniseerd. Voor een goed begrip van de Nederlandse wet- en regelgeving over afvalinzameling die ik hierna bespreek, is het nuttig eerst kort in te gaan op de Europeesrechtelijke basis. Daarbij beperk ik mij tot de zogenoemde Kaderrichtlijn afvalstoffen (de Kaderrichtlijn).5 Ik vermeld voor de volledigheid dat veel van de hierna te bespreken nationale regelgeving mede is gebaseerd op Richtlijn 94/62/EG6, maar deze richtlijn is voor de onderhavige zaken minder belangrijk en laat ik hier verder rusten.
De Kaderrichtlijn regelt sinds 2008 de behandeling en het beheer van afvalstoffen binnen de Europese Unie.7 Deze richtlijn richt zich onder meer op het versterken van afvalpreventie en de vermindering van de milieueffecten van afvalproductie, en beoogt rekening te houden met de gehele levenscyclus van producten en materialen in plaats van uitsluitend de afvalfase.8 Het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ is daarbij een leidend beginsel. In de considerans van de Kaderrichtlijn wordt het volgende overwogen:
“(26) Het beginsel “de vervuiler betaalt” is een leidend beginsel op Europees en internationaal niveau. De producent en de houder van de afvalstoffen moeten het afval beheren op een manier die een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgt.
(27) De invoering van het begrip “uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten” bij deze richtlijn is een van de middelen die ertoe moeten bijdragen dat bij het ontwerpen en produceren van goederen het efficiënte gebruik van grondstoffen gedurende de gehele levenscyclus van de goederen, met inbegrip van reparatie, hergebruik, demontage en recycling, ten volle in aanmerking wordt genomen en wordt gefaciliteerd, zonder dat het vrij verkeer van goederen in de interne markt in het gedrang komt.”
De Kaderrichtlijn maakt, voor zover hier van belang, onderscheid tussen de ‘afvalstoffenproducent’ en de ‘afvalstoffenhouder’. Deze begrippen zijn als volgt gedefinieerd:
“Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
5. “afvalstoffenproducent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
6. “afvalstoffenhouder”: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;
(…)”
Zoals al bleek uit de considerans wordt in de Kaderrichtlijn het begrip ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ (UPV) geïntroduceerd. De UPV wordt door de lidstaten nader vormgegeven en kan onder meer bestaan uit de verplichting voor producenten tot het beheer van overgebleven afvalstoffen en de financiële verantwoordelijkheid daarvoor:
“Artikel 8
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. Ter stimulering van hergebruik en de preventie, recycling en andere nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen de lidstaten wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert (producent van het product) een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt.
Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten overgebleven afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten. Verder kunnen deze maatregelen de verplichting omvatten openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin het product herbruikbaar en recycleerbaar is.”
Bij het opstellen van wetgeving voor de preventie en het beheer van afvalstoffen dienen de lidstaten een zogenoemde afvalhiërarchie te hanteren, waarin een prioritering is aangebracht tussen verschillende opties voor het beheer van afvalstoffen. Met het oog op hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen dienen de lidstaten gescheiden afvalinzameling in te voeren. Deze gescheiden afvalinzameling geldt vanaf 2015 in ieder geval voor papier, metaal, kunststof en glas:
“Artikel 4
Afvalhiërarchie
1. Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:
a) preventie;
b) voorbereiding voor hergebruik;
c) recycling;
d) andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens
e) verwijdering.
(…)
Artikel 10
Nuttige toepassing
1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat afval overeenkomstig artikelen 4 en 13 handelingen voor nuttige toepassing ondergaat.
2. Met het oog op de naleving van het bepaalde in lid 1 en om nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren, worden afvalstoffen gescheiden ingezameld indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen hebben.
Artikel 11
Hergebruik en recycling
1. De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van het hergebruik van producten en activiteiten ter voorbereiding van hergebruik, met name door het aanmoedigen van het opzetten en ondersteunen van hergebruiks- en reparatienetwerken, toepassing van economische instrumenten, aanbestedingscriteria, kwantitatieve doelstellingen of andere maatregelen.
De lidstaten nemen maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te bevorderen en voeren hiertoe gescheiden afvalinzamelingen in waar dat technisch, milieuhygiënisch en economisch haalbaar is en geschikt om aan de noodzakelijke kwaliteitsnormen voor de desbetreffende recyclingsectoren te voldoen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, lid 2, wordt tegen 2015 een gescheiden inzameling ingevoerd voor tenminste het volgende: papier, metaal, kunststof en glas.
(…)”
De kosten van afvalbeheer worden volgens de Kaderrichtlijn gedragen overeenkomstig het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. Dit brengt mee dat de kosten worden gedragen door de afvalproducent of de afvalhouder. De verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen ligt eveneens op de afvalproducent of de afvalhouder. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze partijen de afvalverwerking zelf verrichten, laten verrichten of daartoe regelingen (laten) treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen:
“Artikel 14
Kosten
1. Overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” moeten de kosten van het afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen.
2. De lidstaten kunnen besluiten de kosten van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, en de distributeurs van een dergelijk product in deze kosten te laten delen
(…)
Artikel 15
Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen
1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 4 en 13.
2. Indien het afval van de eerste producent of houder voor voorafgaande behandeling wordt afgegeven aan een van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen wordt in de regel niet vrijgesteld van de verantwoordelijkheid voor de nuttige toepassing of verwijdering in haar geheel.
Onverminderd Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid nader bepalen en besluiten in welke gevallen de eerste producent de verantwoordelijkheid voor de gehele verwerkingsketen behoudt of in welke gevallen de verantwoordelijkheid van de eerste producent en de houder kan worden gedeeld met of overgedragen aan de actoren van de verwerkingsketen.
3. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 8 besluiten de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer, geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen en de distributeurs van een dergelijk product voor deze regelingen mede verantwoordelijk te laten zijn.
(…)”
Ik merk over de Kaderrichtlijn tot slot op dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun bevoegde instanties één of meer afvalbeheerplannen vaststellen (art. 28(1) Kaderrichtlijn). Een afvalbeheerplan bevat onder meer een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer en een evaluatie van de wijze waarop het plan de uitvoering van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn zal ondersteunen. Op het Nederlandse afvalbeheerplan kom ik later in deze bijlage terug (3.22 e.v.).
Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheersplan
De nationale regels betreffende de behandeling en het beheer van afvalstoffen zijn in Nederland deels neergelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Voor de onderhavige zaken zijn slechts enkele bepalingen uit deze wet van belang.
Ik wijs in de eerste plaats op art. 9.5.2 Wm. Deze delegatiebepaling regelt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over onder meer het beheer en de inzameling van afvalstoffen. Daarbij kunnen in het bijzonder regels worden gesteld en verantwoordelijkheden worden opgelegd aan degene die producten op de markt brengt waarvan afvalstoffen overblijven:
“Artikel 9.5.2
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter stimulering van hergebruik, preventie, recycling en andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, in ontvangst nemen, innemen, nuttig toepassen en verwijderen van bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen. Met betrekking tot producten worden zodanige regels niet gesteld in het belang dat artikel 9.5.1 beoogt te beschermen.
(…)
3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten op de markt brengt:
(…)
b. die stoffen, preparaten of producten en de daarvan overgebleven afvalstoffen, na gebruik, in te nemen en te beheren, alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor of de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te dragen;
(…)”
Overeenkomstig art. 10.21 Wm dienen gemeenten ervoor zorg te dragen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij binnen hun grondgebied gelegen percelen. Groente-, fruit- en tuinafval dient in ieder geval afzonderlijk te worden ingezameld. Andere bestanddelen van huishoudelijk afval kunnen voorts op besluit van de gemeenteraad afzonderlijk worden ingezameld. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan het beheer9 van huishoudelijke afvalstoffen kan de gemeenteraad een heffing instellen (afvalstoffenheffing):
“Artikel 10.21
1 De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
2 Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld.
3 De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.
(…)
Artikel 15.33
1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
(…)”
Ik merk terloops op dat gemeenten in de onderwerpelijke jaren (2015-2019) nog niet wettelijk verplicht waren tot gescheiden inzameling van huishoudelijk afval (met uitzondering van GFT-afval). Vanaf 1 juli 2020 is het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen10 in werking getreden. Vanaf deze datum zijn gemeenten wettelijk verantwoordelijk voor de gescheiden inzameling van bioafval, papier, metaal, kunststof, glas en afgedankte elektrische of elektronische apparatuur. Op 1 januari 2025 wordt deze verplichting uitgebreid tot textiel en gevaarlijke afvalstoffen.
Voorts breng ik op dit punt in herinnering dat Nederland op grond van de Kaderrichtlijn is gehouden een afvalbeheerplan op te stellen (3.17). Art. 10.3 Wm bepaalt dat de minister van Infrastructuur en Milieu ten minste eenmaal in de zes jaar een afvalbeheerplan vaststelt. Art. 10.14(1) Wm bepaalt dat ieder bestuursorgaan bij de uitoefening van een bevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen, rekening dient te houden met het afvalbeheerplan.
Het afvalbeheerplan als bedoeld in art. 10.3 Wm staat in Nederland bekend als het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Voor de onderwerpelijke tijdvakken zijn twee LAP’s van belang, die ik hierna aanduid als onderscheidenlijk LAP 2 en LAP 3.
LAP 2 is op 11 november 2009 vastgesteld en op 24 december 2009 in werking getreden.11 LAP 2 is opgedeeld in enerzijds het beleidskader voor het afvalbeheer in Nederland en anderzijds een uitwerking van het beleidskader voor specifieke (categorieën van) afvalstoffen, de zogenoemde sectorplannen. Ik citeer hier slechts de passages die de rol van gemeenten beschrijven:
“9.4 Taken en bevoegdheden van gemeenten
Gemeenten hebben onder meer de volgende (wettelijke) taken en bevoegdheden:
1. Het zorgdragen voor (gescheiden) inzamelen van huishoudelijk afval.
2. Het treffen van maatregelen om afvalpreventie en -scheiding van huishoudelijk afval te optimaliseren.
(…)
Inzamelen
Huishoudelijk afval
Krachtens de Wet milieubeheer zijn gemeenten verantwoordelijk voor het zorgdragen dat huishoudelijk afval wordt ingezameld. Ze kunnen zelf beslissen of ze het huishoudelijk afval door een eigen inzameldienst inzamelen dan wel dat ze er voor zorgdragen dat het door derden wordt ingezameld. De Wet milieubeheer kent ook de verplichting voor gemeenten tot het gescheiden inzamelen van GFT-afval. Daarnaast dienen gemeenten ook (mede) zorg te dragen voor de gescheiden inzameling van glas, papier/karton, kunststof verpakkingsafval, textiel en KCA. Kunststof verpakkingsafval mag ook via nascheiding uit het huishoudelijk restafval worden verkregen.
(…)”
Per 28 december 2017 is LAP 2 vervangen door LAP 3.12 Net als LAP 2 is LAP 3 opgedeeld in het beleidskader en de sectorplannen. Ik beperk mij wederom tot de bespreking van het beleidskader. Over de rol van gemeenten wordt in het beleidskader het volgende vermeld:
“B.3.3 Rol van gemeenten
B.3.3.1 Keuzevrijheid
Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de gescheiden inzameling van (grof) huishoudelijk afval en restafval van bedrijven. De gemeente is verantwoordelijk voor het gemeentelijk afvalbeheer als dienst van algemeen belang.
(…)
B.4.7.1 Inzamelen van huishoudelijk afval
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. (…)
Gemeenten kunnen zelf beslissen of ze het huishoudelijk afval door een eigen inzameldienst of door een andere inzamelaar laten inzamelen.
De Wm kent een verplichting voor gemeenten tot het gescheiden inzamelen van gft-afval. Daarnaast moeten gemeenten (mede) zorg dragen voor de gescheiden inzameling van glas, papier/karton, kunststof verpakkingsafval, textiel en KCA. (…)”
Besluit beheer verpakkingen 2014
De regels die op grond van art. 9.5.2 Wm kunnen worden gesteld (zie 3.19) zijn neergelegd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv).13 Het Bbv beoogt regels te stellen ter vermindering van de milieudruk van verpakkingen en ten behoeve van een adequaat beheer van verpakkingsafval.14
Het Bbv stelt verplichtingen aan een ‘producent of importeur’ die producten ‘in de handel brengt’. Deze begrippen zijn gedefinieerd in art. 1 Bbv:
Ҥ 1. Begripsbepalingen
Artikel 1
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
f. in de handel brengen: voor het eerst beroepsmatig op de markt aanbieden van een product;
g. producent of importeur: degene die:
1°. stoffen, preparaten of andere producten in een verpakking in de handel brengt;
2°. beroepsmatig stoffen, preparaten of andere producten in een verpakking invoert en zich van de verpakking ontdoet;
3°. beroepsmatig een ander opdracht geeft de verpakking van stoffen, preparaten of andere producten te voorzien van zijn naam, logo of merkteken;
4°. een verpakking in de handel brengt die is bestemd om bij het aan de gebruiker ter beschikking stellen van stoffen, preparaten of andere producten daaraan te worden toegevoegd;”
Het Bbv stelt twee soorten verplichtingen die voor de onderhavige zaken van belang zijn. In de eerste plaats bepaalt het Bbv dat de producent of importeur zorg draagt voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van verpakkingsafval (hierna: gescheiden inname), ten minste voor zover dat nodig is om te kunnen voldoen aan de verplichting tot recycling of nuttige toepassing van de afvalstoffen. De kosten voor de gescheiden inname komen daarbij voor rekening van de producent of importeur, mits sprake is van huishoudelijk afval en niet van bedrijfsafval.15 In dat laatste geval komen de kosten voor rekening van degene die zich van de afvalstoffen ontdoet:
Ҥ 3. Inname, recycling en overig afvalbeheer
Artikel 5
1. De producent of importeur draagt zorg voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van door hem in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan, ten minste voor zover nodig om te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de artikelen 6 en 7.
2. De kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van verpakkingen komen voor rekening van de producent of importeur.
3. In afwijking van het tweede lid komen de kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van als bedrijfsafval vrijkomende verpakkingen voor rekening van degene die zich van de desbetreffende afvalstoffen ontdoet.”
In de tweede plaats stelt het Bbv de verplichting tot verslaglegging over de uitvoering van de overige verplichtingen uit het Bbv. Deze verplichting geldt voor de producent of importeur die jaarlijks meer dan 50.000 kilogram aan verpakkingen in de handel brengt of invoert en zich van die verpakkingen ontdoet:
Ҥ 4. Verslaglegging
Artikel 8
1.De producent of importeur van wie het totaal van de door hem in de handel gebrachte verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich heeft ontdaan jaarlijks meer dan 50.000 kilogram bedraagt, zendt elk jaar voor 1 augustus aan Onze Minister een verslag over de uitvoering in het voorafgaande kalenderjaar van de artikelen 3, 6, 7, 12 en 15.
(…)”
Zoals ook volgt uit de hiervoor aangehaalde bepalingen gaat het Bbv uit van een producentenverantwoordelijkheid. In het algemene deel van de toelichting op het Bbv wordt hierover het volgende vermeld:16
“Net als bij het Besluit 2005 is producentenverantwoordelijkheid het uitgangspunt van het Besluit. (…)
Ook dient de producent of importeur vanwege de producentenverantwoordelijkheid zorg te dragen voor de inname en verwerking (waaronder recycling) van verpakkingsafval dat door de producent of importeur in de handel is gebracht of door hem in Nederland is ingevoerd en waarvan hij zich heeft ontdaan. De producent of importeur dient tevens door middel van een verslag inzichtelijk te maken op welke wijze hij heeft voldaan aan bepaalde verplichtingen van het Besluit. Voor de uitvoering van deze verplichtingen zijn de producenten en importeurs financieel verantwoordelijk.”
Op grond van art. 9 Bbv kunnen producenten en importeurs collectief uitvoering geven aan de verplichting tot gescheiden inname en de verplichting tot verslaglegging. Van deze mogelijkheid is gebruikgemaakt. Verschillende partijen hebben een zogenoemde afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO) opgesteld. De ABBO is vervolgens algemeen verbindend verklaard, zodat deze overeenkomst geldt voor een ieder die jaarlijks meer dan 50.000 kilogram aan verpakkingen in Nederland invoert of op de markt brengt.17 In de ABBO is bepaald dat Stichting [B] ( [B] ) de verplichtingen uit het Bbv op zich neemt, in ruil voor een afvalsbeheersbijdrage van de individuele producenten en importeurs. De toelichting op het Bbv vermeldt hierover:18
“Op grond van de algemeen verbindendverklaring zal [B] uitvoering geven aan de Raamovereenkomst en de algemeen verbindend verklaarde ABBO. [B] voldoet ten behoeve van de producenten en importeurs aan (de relevante bepalingen) uit het Besluit. Daartoe int [B] bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar in de handel brengen of importeren, de afvalbeheersbijdrage. Voor deze grens is vanwege beheersmatige redenen gekozen. Omdat bij de uitvoering van de afvalbeheersactiviteiten (zoals de inzameling en het recycling van verpakkingsafval) veelal niet te achterhalen is welke producent of importeur de verpakkingen in de handel heeft gebracht respectievelijk heeft geïmporteerd, voert [B] voor alle producenten en importeurs die in Nederland verpakkingen in de handel hebben gebracht of hebben geïmporteerd, de verplichtingen uit het Besluit uit.”
[B] heeft een gedeelte van de uitvoering van het Bbv uitbesteed aan Stichting [A] , met name wat betreft de gegevensverzameling voor de monitoring van de inzamel- en recyclingdoelstellingen. Op Stichting [A] kom ik later in deze conclusie terug (3.41).
Ondanks de producentenverantwoordelijkheid spelen de Nederlandse gemeenten ook een rol bij de inzameling van huishoudelijk afval (vgl. 3.20). De in dit verband aan de gemeenten toebedeelde taken zijn onder meer neergelegd in een raamovereenkomst. Deze overeenkomst bespreek ik hierna (3.34 e.v.). Voor nu merk ik op dat gemeenten zorgdragen voor de gescheiden inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval. Hiervoor ontvangen zij een vergoeding. In de toelichting op het Bbv is hierover het volgende opgenomen (cursiveringen CE):19
“Gemeenten zijn op grond van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) verplicht tot inzameling van het huishoudelijk afval, waaronder verpakkingsafval dat bij huishoudens is vrijgekomen. Vanwege de financiële verantwoordelijkheid van producenten en importeurs voor de inname en verwerking/recycling van verpakkingsafval, is in de Raamovereenkomst afgesproken dat gemeenten voor bepaalde taken, zoals de inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval, een vergoeding van producenten en importeurs ontvangen.
(…)
In de Raamovereenkomst hebben de betrokken partijen, namelijk de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het verpakkende bedrijfsleven en het Ministerie van I en M afspraken gemaakt over de uitvoering van de vastgestelde doelen, zowel voor de verduurzaming, voor de inzameling en recycling als voor de vermindering van de kosten voor kunststof verpakkingsafval.
Omdat dit Besluit Producentenverantwoordelijkheid als uitgangspunt heeft, zijn de verplichtingen tot de producent of importeur gericht. De gemeenten zijn op grond van de Wm verantwoordelijk voor het ophalen van afval bij de burger. Om die reden zijn ook de gemeenten bij deze afspraken betrokken. Zij leveren tegen betaling een dienst aan de producenten of importeurs door verpakkingsafval gescheiden bij de burger op te halen of achteraf uit het restafval te scheiden zodanig dat dit een gelijkwaardig niveau heeft als het verpakkingsafval dat via bronscheiding is ingezameld. Het verpakkende bedrijfsleven en de gemeenten maken hiertoe private contractuele afspraken.
(…)
Van de gemeenten ontvangt [B] opgave over de hoeveelheid ingezameld verpakkingsafval.”
Raamovereenkomst verpakkingen
De verplichtingen uit het Bbv zijn verder uitgewerkt in twee raamovereenkomsten die zijn gesloten tussen de Rijksoverheid20, het verpakkend bedrijfsleven en de Nederlandse gemeenten21.
Voor de onderhavige zaken is in beginsel de raamovereenkomst van belang die gold voor de jaren 2013 tot en met 2022 (Raamovereenkomst 2013-2022).22 Deze raamovereenkomst heeft betrekking op de verpakkingsmaterialen glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof, maar bevat hoofdzakelijk nieuwe afspraken over kunststof verpakkingsafval. Voor de overige verpakkingsmaterialen blijven de afspraken van kracht die zijn neergelegd in de raamovereenkomst die gold voor de jaren 2008 tot en met 2012 (Raamovereenkomst 2008-2012).23 Dit is vooral van belang voor de afspraken over de vergoeding die gemeenten ontvangen voor de gescheiden inzameling van de materiaalsoorten.
Zie in dit verband art. 1 Raamovereenkomst 2013-2022:
“Artikel 1. Reikwijdte
1. Deze overeenkomst bestaat uit afspraken voor de verpakkingsmaterialen: glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof.
2. Afspraken over de inzameling van glas, papier en karton, hout en metalen, blijven ongewijzigd ten opzichte van de afspraken op basis van de Raamovereenkomst, gesloten op 27 juli 2007, inclusief addendum, tenzij in deze overeenkomst expliciet anders is bepaald.”
Achter art. 1(2) is een voetnoot opgenomen die luidt:
“Uit inventarisatie volgt dat alle artikelen uit de Raamovereenkomst 2007, de annexen en het addendum vervallen behalve: punten 4, 5 en 17 en Annex 1: de artikelen 2.1 t/m 2.3 en art. 3.”
Regels over de vergoeding die gemeenten ontvangen voor de gescheiden inzameling van alle verpakkingsmaterialen behalve kunststof, zijn dus neergelegd in de Raamovereenkomst 2008-2012, alsmede annex 1 bij die Raamovereenkomst. De punten 2, 4 en 5 van Raamovereenkomst 2008-2012 luiden als volgt:
“2 Gemeenten krijgen uit het Afvalfonds een vergoeding uitgekeerd voor de (registratie van de) inzameling van verpakkingen uit huishoudens, op grond van het tussen de VNG en het verpakkende bedrijfsleven overeengekomen akkoord, waarin de gemeenten de inzameling namens het bedrijfsleven uitvoeren. (…)
4. Alle gemeenten in Nederland ontvangen een vergoeding voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval uit het huishoudelijk afval conform het Besluit en overeenkomstig de overeengekomen vergoedingen als afgesproken in annex 1, ook al zouden daarmee macro hogere percentages worden bereikt dan in het Besluit zijn voorgeschreven.
5. De gemeenten dienen de onder 2 genoemde vergoeding te besteden aan uitgaven ten behoeve van het afvalstoffenbeleid. Voorzover de vergoeding niet leidt tot extra uitgaven voor het afvalstoffenbeleid, zal, met in acht neming van artikel 15, een verrekening met de afvalstoffenheffing plaatsvinden.”
Annex 124 regelt in art. 2.1 tot en met 2.3 de vergoedingen die gemeenten ontvangen voor de gescheiden inzameling van de materiaalsoorten papier en karton, glas en metaal. Voor de materiaalsoort papier en karton heeft iedere gemeente de keuze tussen twee vergoedingssystemen:
“2.1. Papier en karton
Ten aanzien van papier en karton hebben gemeenten twee keuze mogelijkheden.
A.
De gemeente draagt zorg voor de gescheiden inzameling van verpakkingen van papier en karton inclusief de aflevering tot de bewerker. De gemeente heeft de beschikking over deze ingezamelde verpakkingen. De verkoopopbrengst komt geheel ten goede aan de gemeente. Bij een marktprijs lager dan € 40,- per ton wordt het verschil door het afvalfonds aangevuld tot € 40,- per ton. Indien de transportafstand vanaf de gemeentegrens tot aan de dichtstbijzijnde bewerker groter is dan 30 km, krijgt de gemeente voor het aantal kilometers boven de 30 km uit het afvalfonds een extra vergoeding van 0,14 cent per ton per kilometer. Bij een marktprijs gelijk aan of hoger dan € 40,- per ton plus de eventueel van toepassing zijnde transportvergoeding is het afvalfonds geen bijdrage verschuldigd.
B.
De gemeente draagt zorg voor de gescheiden inzameling van verpakkingen van papier en karton inclusief de aflevering tot de bewerker. De gemeente heeft de beschikking over de ingezamelde verpakkingen. De gemeente ontvangt uit het afvalfonds een registratievergoeding van € 6,25 per ton voor de monitoring van de hoeveelheid ingezamelde verpakkingen.
Glazen verpakkingen
De gemeente draagt zorg voor de gescheiden inzameling van glazen verpakkingen, inclusief de aflevering tot de bewerker. De gemeente heeft de beschikking over de ingezamelde glazen verpakkingen. De verkoopopbrengst komt geheel ten goede aan de gemeente. Bij een marktprijs lager dan € 50,- per ton (bontglas € 40,- per ton) wordt het verschil door het afvalfonds aangevuld tot € 50,- per ton (bontglas € 40,- per ton). Indien de transportafstand vanaf de gemeentegrens tot aan de dichtstbijzijnde verwerker groter is dan 50 km, krijgt de gemeente voor het aantal kilometers boven de 50 km uit het afvalfonds een extra vergoeding van 0,14 cent per ton per kilometer. Bij een marktprijs gelijk aan of hoger dan € 50,- per ton (bontglas € 40,- per ton) plus de eventueel van toepassing zijnde transportvergoeding is het afvalfonds geen bijdrage verschuldigd.
Metalen verpakkingen
De gemeente draagt zorg voor de gescheiden inzameling c.q. nascheiding van metalen verpakkingen, inclusief de aflevering tot de bewerker. De gemeente heeft de beschikking over de ingezamelde verpakkingen. De verkoopopbrengst komt geheel ten goede aan de gemeente. Bij een marktprijs lager dan € 60,- per ton wordt het verschil door het afvalfonds aangevuld tot € 60,- per ton. Bij een marktprijs gelijk aan of hoger dan € 60,- per ton is het afvalfonds geen bijdrage verschuldigd.”
Zoals gezegd (3.35) bevat de Raamovereenkomst 2013-2022 vooral nieuwe afspraken over kunststof verpakkingsafval. Zo is bepaald dat gemeenten het verpakkend bedrijfsleven faciliteren bij het invullen van hun verplichtingen en vanaf 1 januari 2015 ook zorgdragen voor het sorteren van kunststof verpakkingsafval. De gemeenten kunnen er vanaf die datum ook voor kiezen het kunststof verpakkingsafval zelf te vermarkten:
“Artikel 8. Ketenregie
1. Gemeenten faciliteren het verpakkende bedrijfsleven bij het invullen van hun verantwoordelijkheid voor kunststof verpakkingsafval op grond van het Besluit.
2. Vanaf 1 januari 2015 zorgen de gemeenten ook voor het sorteren van kunststofverpakkingsafval. Gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2015 ook kiezen voor het zelf vermarkten van het her te gebruiken materiaal. In 2013 en 2014 blijft het verpakkende bedrijfsleven het her te gebruiken materiaal sorteren en vermarkten.
(…)”
De Raamovereenkomst 2013-2022 bevat ook afspraken over de vergoeding die gemeenten ontvangen voor de gescheiden inzameling van kunststof verpakkingsafval, hoewel slechts op hoofdlijnen. De raamovereenkomst bepaalt dat de hoogte wordt vastgesteld aan de hand van drie kostenstudies. Ik verwijs naar art. 6 en art. 7 van de Raamovereenkomst 2013-2022. Nadere afspraken over de vergoeding zijn neergelegd in het addendum bij deze raamovereenkomst.25 Gedurende de looptijd van de Raamovereenkomst 2013-2022 ontvangen gemeenten een ‘minimumvergoeding’:26
“2.1 Minimum vergoeding
Om gemeenten zekerheid te bieden tot het maken van investeringen, krijgen gemeenten voor de looptijd van de raamovereenkomst een minimumvergoeding. Deze vergoeding bedraagt 95% van het bedrag van de kostenstudie 2018 (zie artikel 7 lid 5,6 Raamovereenkomst). Deze kostenstudie is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.”
Uitvoerings- en monitoringsprotocol (UMP) en deelnemersovereenkomst
De hiervoor besproken raamovereenkomsten bevatten slechts op hoofdlijnen afspraken over de taken van de gemeenten binnen de afvalketen en de vergoedingen die zij ontvangen. Voor de precieze uitwerking van deze taken en vergoedingen moet worden gekeken naar de afspraken die gemeenten (deels individueel) hebben gemaakt met Stichting [A] .
Ik merkte eerder al op (3.32) dat [B] een gedeelte van de uitvoering van het Bbv heeft uitbesteed aan Stichting [A] . De taken van Stichting [A] zien voornamelijk op de gegevensverzameling voor de monitoring van de inzamel- en recyclingdoelstellingen. Ter uitvoering van deze taken hebben Stichting [A] en VNG een Uitvoerings- en monitoringsprotocol (UMP)27 opgesteld. Het UMP beschrijft de verplichtingen van enkele organisaties met een centrale rol binnen de verpakkingsketen, waaronder gemeenten.
Zoals gezegd zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijk afval (3.18 e.v.). Uit de Raamovereenkomst volgt dat zij zich tegenover het verpakkend bedrijfsleven hebben verplicht dit afval gescheiden in te zamelen of na te scheiden (3.34 e.v.). In het UMP zijn vervolgens afspraken gemaakt over de opgaaf die gemeenten bij Stichting [A] doen over het afval dat zij hebben ingezameld en gescheiden. Stichting [A] controleert deze opgaaf en zet deze vervolgens door naar [B] . Op basis van deze opgaaf verstrekt [B] een vergoeding aan de desbetreffende gemeente.
De rol van de gemeenten wordt in het UMP als volgt toegelicht:28
“Een gemeente is verantwoordelijk voor de inzameling van verpakkingsafval bij huishoudens op grond van artikel 10.21 van de Wm. Ze neemt daarbij het beleidskader van het Landelijk Afvalbeheerplan in acht met daarin regels over de gescheiden inzameling van afvalstoffen.
Een gemeente regisseert de keten van het huishoudelijk verpakkingsafval vanaf de inzameling bij huishoudens tot en met de aanlevering bij een recycler. Voor de ontvangst en verdere bewerking van het ingezamelde verpakkingsafval contracteert de gemeente zelf een afvalbedrijf dat door [A] erkend is. De gemeente zorgt ervoor dat het materiaal voldoet aan de daarvoor gestelde kwaliteitseisen.
Gemeenten worden voor de uitvoering van het verpakkingendossier deelnemer bij [A] . De gemeente zorgt voor een tijdige, periodieke opgave aan [A] van het inzamel- en recyclegewicht van het verpakkingsafval. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwantitatieve en kwalitatieve betrouwbaarheid van de gegevens in de opgave. Een gemeente beheert hiervoor verpakkingsgegevens in een afvaladministratie of wijst een organisatie voor de Opgave en Afvaladministratie Gemeente (hierna: OAG-organisatie) aan om dit namens haar te doen. Een juiste opzet en werking van deze afvaladministratie waarborgt de verifieerbaarheid van deze gegevens. Een door de gemeente aangewezen OAG-organisatie meldt zich aan bij [A] voor een verklaring over de opzet. De regels voor uitvoering en monitoring staan beschreven in het Uitvoeringsprotocol Gemeenten”
Voor de gescheiden inzameling en het doen van opgaaf ontvangen gemeenten per soort verpakkingsmateriaal een vergoeding.29 Voor de verpakkingsmaterialen papier en karton en kunststof kunnen zij kiezen uit twee vergoedingsopties. Deze keuzes kunnen de gemeenten kenbaar maken in de deelnemersovereenkomst die zij individueel sluiten met Stichting [A] . Op de verschillende vergoedingen kom ik later in deze conclusie terug (3.46 e.v.).
In de deelnemersovereenkomst30 zijn de onderlinge verplichtingen van Stichting [A] en de desbetreffende gemeente nogmaals opgenomen en nader uitgewerkt. Deze verplichtingen komen er, kort gezegd, op neer dat de gemeente zorgdraagt voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval en hierover opgaaf doet bij Stichting [A] en dat Stichting [A] op haar beurt de opgaaf controleert en de geaccordeerde opgaaf doorstuurt naar [B] , zodat [B] aan de hand van de opgaaf een vergoeding kan verstrekken aan de gemeente. Ik citeer enkele relevante bepalingen uit de deelnemersovereenkomst:
“Artikel 2. Verplichtingen
1. De Gemeente en [A] verplichten zich naar elkaar om – elk voor de aan hen toegekende rol – zich te houden aan het bepaalde in de Raamovereenkomst 2013 - 2022.
2. De Gemeente draagt per materiaalsoort zorg voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval dan wel de inzameling en nascheiding van verpakkingsafval zodat de producenten en importeurs aan hun verplichtingen uit hoofde van het Besluit kunnen voldoen. De Gemeente zal dienaangaande een zodanige administratie (de “Afvaladministratie”) voeren dat Opgave kan worden gedaan als bedoeld in Artikel 4 van deze Overeenkomst.
3. [A] zal aan de Gemeente de gelegenheid bieden om Opgave te doen als bedoeld in Artikel 4 van deze Overeenkomst, onder meer door het in stand houden en door-ontwikkelen van de webapplicatie Wastetool. Voorts zal [A] zorg dragen voor correcte afhandeling van deze Opgave conform het Uitvoeringsprotocol Huishoudens, onder meer door het voorleggen van de Opgave aan [B] ten behoeve van het uitkeren van vergoedingen aan de Gemeente.
(…)
Artikel 4. Opgave
1. De Gemeente doet aan [A] Opgave in de webapplicatie Wastetool van al het door of namens de Gemeente ingezamelde Verpakkingsafval volgens de richtlijnen in het Uitvoeringsprotocol Huishoudens. De Gemeente zal de Opgave doen binnen 3 maanden na afloop van een kalenderjaar.
(…)
Artikel 5. Controle
1. [A] beoordeelt de Opgave en voert controles uit naar de juistheid en volledigheid van de Opgave. De Gemeente of de door de Gemeente ingeschakelde dienstverleners zullen hieraan hun medewerking verlenen.
(…)
Artikel 6. Informatieverstrekking aan [B]
[A] legt de geaccordeerde Opgave van de Gemeente voor aan [B] ter vergoeding van de kosten aan de Gemeente met in acht name van de (annexen bij) de Raamovereenkomst 2013 – 2022 en (de materiaalspecifieke bijlagen bij) het Uitvoeringsprotocol Huishoudens. [A] zal [B] alle door [B] gewenste informatie verstrekken over de beoordeling van de hoeveelheid van het door de Gemeente ingezamelde Verpakkingsafval.”
De vergoedingen
Tot slot geef ik hier nog afzonderlijk weer welke vergoedingen de gemeenten ontvangen voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval. Afhankelijk van het soort verpakkingsmateriaal kunnen gemeenten een garantievergoeding, een registratievergoeding of (in een enkel geval) een basisvergoeding ontvangen. In aanvulling daarop ontvangen zij in bepaalde gevallen een transportvergoeding. Voor de materiaalsoorten papier en karton en kunststof kunnen gemeenten kiezen uit twee ‘vergoedingsopties’. Schematisch ziet dit er als volgt uit:31
De vergoeding is dus afhankelijk van het verpakkingsmateriaal. Binnen de soorten verpakkingsmateriaal wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen ‘fracties’32. De vergoeding wordt berekend per fractie.
De vergoeding wordt jaarlijks uitgekeerd. De berekening van de vergoeding en de voorwaarden voor uitkering ervan zijn neergelegd in bijlage G3 van het UMP.33 In bijlage G3 zijn de volgende ‘basisvoorwaarden’ neergelegd voor toekenning van de jaarvergoeding:
“3.1 Algemene vergoedingsvoorwaarden
Uitgangpunt voor alle materiaalsoorten is dat een gemeente de regie voert voor de uitvoering van de inzameling en recycling van het verpakkingsafval van Nederlandse huishoudens. De gemeente heeft de beschikking over het ingezamelde materiaal.
Basisvoorwaarden jaarvergoeding
De gemeente komt in aanmerking voor een jaarvergoeding voor een fractie indien is voldaan aan de navolgende voorwaarden:
A. de gemeente heeft de afgesproken activiteiten voor een bepaalde fractie uitgevoerd (of laten uitvoeren door een erkend afvalbedrijf);
B. de gemeente heeft voor de fractie juist, volledig en tijdig opgave gedaan van het vergoedingsgewicht en voert een afvaladministratie waaruit dat blijkt;
C. de jaarvergoeding wordt berekend over het vergoedingsgewicht van de fractie zoals bepaald op basis van deze bijlage; en,
D. de algemene en de specifieke voor de desbetreffende fractie geldende vergoedingsvoorwaarden worden toegepast bij de berekening van de jaarvergoeding.”
Naast deze basisvoorwaarden is de toekenning van de vergoeding voor sommige materiaalsoorten afhankelijk van aanvullende voorwaarden. Deze aanvullende voorwaarden acht ik niet van belang voor de onderhavige zaken. Ik volsta met een verwijzing naar bijlage G3 van het UMP.34
Zoals gezegd kent het UMP (en ook bijlage G3 daarbij) vier soorten vergoedingen, waaronder de aanvullende transportvergoeding. Ik geef hierna een korte beschrijving van iedere vergoeding. Daarbij verwijs ik telkens tussen haakjes naar de desbetreffende paragrafen in bijlage G3 van het UMP, versie 3.1.
Bij de registratievergoeding (paragraaf 3.1.4) voert de gemeente alle activiteiten in de afvalketen uit of laat zij deze uitvoeren door een erkend afvalbedrijf. De gemeente draagt dus zorg voor de gescheiden inzameling tot en met de recycling en doet hiervan opgaaf bij Stichting [A] . De gemeente is gerechtigd tot de verkoopopbrengsten van het gerecyclede afvalmateriaal en draagt het risico van stijgende op dalende marktprijzen. De vergoeding wordt berekend door het vergoedingsgewicht (ton) te vermenigvuldigen met de vastgestelde registratievergoeding (€/ton).
Bij de basisvergoeding (paragraaf 3.1.5) draagt de gemeente slechts zorg voor de inzameling en (na)scheiding van het afvalmateriaal en de opgaaf hiervan bij Stichting [A] . De recycling en vermarkting wordt gedaan door het verpakkend bedrijfsleven.35 De gemeente draagt het ingezamelde verpakkingsafval over aan een door [B] aangewezen instantie. Zij draagt niet het risico van stijgende of dalende marktprijzen. De vergoeding wordt berekend door het vergoedingsgewicht (ton) te vermenigvuldigen met de vastgestelde basisvergoeding (€/ton).
Bij de garantievergoeding (paragraaf 3.1.6) voert de gemeente alle activiteiten in de afvalketen uit of laat zij deze uitvoeren door een erkend afvalbedrijf. De gemeente draagt dus zorg voor de gescheiden inzameling tot en met de recycling en doet hiervan opgaaf bij Stichting [A] . De gemeente is volledig gerechtigd tot de gerealiseerde verkoopopbrengsten van de vermarkting. De verkoopopbrengst heeft bij dit vergoedingstype echter invloed op de vergoeding. De garantievergoeding (€/ton) wordt namelijk verminderd met een op nationaal niveau bepaalde verrekenprijs (€/ton)36. Het resultaat hiervan wordt vermenigvuldigd met het vergoedingsgewicht (ton). Indien de aldus berekende jaarvergoeding negatief is, is de gemeente niet gehouden tot betaling aan [B] . In zoverre komen stijgende of dalende marktprijzen dus voor rekening van [B] .
Tot slot krijgt de gemeente in bepaalde gevallen een transportvergoeding (paragraaf 3.1.7). De transportvergoeding wordt alleen verstrekt in combinatie met een garantievergoeding, met uitzondering van het verpakkingsmateriaal ‘metaal’ waarvoor geen transportvergoeding wordt verstrekt. De transportvergoeding wordt berekend door het vergoedingsgewicht (ton) te vermenigvuldigen met de in aanmerking te nemen afstand (km) en dit vervolgens te vermenigvuldigen met het tarief voor de transportvergoeding (€/km).