Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:475, 24/00420

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:475, 24/00420

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 april 2024
Datum publicatie
10 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:475
Zaaknummer
24/00420

Inhoudsindicatie

Bijlage: ECLI:NL:PHR:2024:487

Bpm; proceskostenvergoeding; art. 7:15, lid 2, Awb; noodzaak tot instellen beroep uitsluitend te wijten aan de belanghebbende? Moet inspecteur 'bijstelling marksituatie' en 'bijstelling dealersituatie' in koerslijst EurotaxGlass's uit eigen beweging toepassen?

In deze zaak staat de vraag centraal of vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase op de voet van art. 7:15(2) Awb achterwege kan blijven, omdat geen sprake is van aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Meer in het bijzonder komt dit neer op de vraag of de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag bpm gehouden was de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s uit eigen beweging toe te passen.

A-G Ettema komt in deze conclusie tot de slotsom dat de inspecteur gehouden kan zijn de bijstellingen uit eigen beweging toe te passen bij het opleggen van een naheffingsaanslag doch alleen als hij de koerslijstmethode toepast en een uitdraai van de koerslijst EurotaxGlass’s van vóór 4 oktober 2021 behoort tot de hem ter beschikking staande gegevens. In deze zaak staat vast dat bij de aangifte en de naheffing de taxatiemethode is toegepast voor het berekenen van het verschuldigde bedrag aan bpm. Dit brengt mee dat de Inspecteur niet gehouden was de bijstellingen uit eigen beweging toe te passen.

Het oordeel van het Hof op dit punt getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onvoldoende gemotiveerd.

Het cassatieberoep is niettemin gegrond, omdat tussen partijen niet meer in geschil is dat belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00420

Datum 26 april 2024

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Belasting pers.auto's en motorrijw. 2017

Nr. Gerechtshof 22/969

Nr. Rechtbank 21/1147

CONCLUSIE

C.M. Ettema

In de zaak van

[X] B.V.

tegen

de staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

In deze zaak staat de vraag centraal of sprake is van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid, zodat belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt op de voet van art. 7:15(2) Awb. Deze vraag houdt meer specifiek verband met een andere vraag, namelijk of de Inspecteur gehouden is uit eigen beweging de ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s toe te passen.

1.2

Het Hof oordeelt dat de bijstellingen in de koerslijst EurotaxGlass’s niet in aanmerking kunnen worden genomen zonder dat belanghebbende de toepassing hiervan aannemelijk maakt. Volgens het Hof kan uit jurisprudentie van de Hoge Raad niet worden afgeleid dat een inspecteur verplicht is zelfstandig op zoek te gaan naar gegevens die tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige kunnen leiden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag dan ook mogen opleggen zonder de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s toe te passen. De vermindering van de naheffingsaanslag berust in zoverre, aldus het Hof, niet op een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid, zodat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De enige cassatieklacht van belanghebbende komt op tegen dit oordeel.

1.3

Vanaf 4 oktober 2021 biedt de aanbieder van de koerslijst EurotaxGlass’s niet langer de mogelijkheid de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ toe te passen. De aanbieder heeft een disclaimer opgenomen in de koerslijst waarin deze keuze wordt toegelicht. Bij deze conclusie gaat een gemeenschappelijke bijlage waarin ik onder meer de vraag behandel of en, zo ja, in welke gevallen het na opname van deze disclaimer nog mogelijk is de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s toe te passen. Voorts behandel ik de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden de inspecteur gehouden is deze bijstellingen uit eigen beweging toe te passen bij het opleggen van een naheffingsaanslag. In deze bijlage kom ik tot de slotsom dat de inspecteur gehouden is de bijstellingen uit eigen beweging toe te passen, doch alleen als hij de koerslijstmethode toepast en de koerslijst EurotaxGlass’s behoort tot de hem ter beschikking staande gegevens.

1.4

In de onderhavige zaak staat vast dat bij de aangifte en de naheffing de taxatiemethode is toegepast voor het berekenen van het verschuldigde bedrag aan bpm. Dit brengt mee dat de Inspecteur niet gehouden was uit eigen beweging deze bijstellingen toe te passen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Het oordeel van het Hof dat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is overigens niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

1.5

Maar wat hiervan ook zij, tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt. Om die reden geef ik de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie gegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.950 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz ML 250 Bluetec 4Matic (de auto). In de aangifte is de te betalen bpm berekend op basis van een taxatierapport. Daarin is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 79.902 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 27.400. Hierop heeft de taxateur in mindering gebracht een bedrag van € 11.400 in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 16.000.

2.2

De Inspecteur heeft een bedrag van € 4.030 aan bpm nageheven. Daarbij heeft hij zich, met uitzondering van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto, gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 10 maart 2017. Bij de vaststelling van de verschuldigde bpm is de Inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 86.238, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 42.027 gebaseerd op de koerslijst XRAY (marge) en is een bedrag van € 1.593 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is €1.222 (77%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 40.805.

2.3

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag afgewezen.

De Rechtbank 1

2.4

Belanghebbende stelt beroep in bij de rechtbank Den Haag (de Rechtbank). In geschil is de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto en de omvang van de schade. De Rechtbank oordeelt dat belanghebbende de door haar voorgestane handelsinkoopwaarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit geldt ook voor de door haar verdedigde schade.

2.5

Bij de Rechtbank is de Inspecteur alsnog akkoord gegaan met toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s, inclusief de daarin opgenomen ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’. Voorts is ter zitting tussen partijen komen vast te staan dat verweerder ten onrechte geen extra leeftijdskorting in aanmerking heeft genomen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Gelet op het voorgaande verklaart de Rechtbank het beroep gegrond.

2.6

Voor het geding in cassatie is voornamelijk het oordeel van de Rechtbank over de vergoeding van de proceskosten van belang. De Rechtbank veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de beroepsfase. Voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase ziet de Rechtbank geen aanleiding. De Rechtbank acht hiervoor redengevend dat het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de verlaging van de handelsinkoopwaarde als gevolg van de toepassing van de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s en toepassing van de extra leeftijdskorting, terwijl een en ander in bezwaar niet aan de orde is gesteld.

Het Hof 2

2.7

Belanghebbende stelt hoger beroep in bij het gerechtshof Den Haag (het Hof). Voor het Hof is de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat een hoger bedrag aan schade en een lagere handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in aanmerking moeten worden genomen, zodat geen reden bestaat voor een vermindering van de naheffingsaanslag zoals deze is vastgesteld door de Rechtbank.

2.8

Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat de Rechtbank, gelet op de tekst van art. 7:15(2) Awb, ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. De naheffingsaanslag is na toepassing van de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s verminderd. Volgens belanghebbende is sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid, nu hij in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, nr. 18/002463, heeft verzuimd de correctiefactoren toe te passen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Hier doet, aldus belanghebbende, niet aan af dat belanghebbende eerst in de beroepsfase om toepassing van die correctiefactoren heeft verzocht.

2.9

Het Hof verwerpt dit betoog van belanghebbende. In voornoemd arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat met de bijstellingen in de koerslijst EurotaxGlass’s rekening mag worden gehouden. Voorts heeft het Hof eerder geoordeeld dat niet van toepassing van de ‘bijstelling marksituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ kan worden uitgegaan, zonder daarvoor een onderbouwing of nader bewijs voor het individuele geval te geven.4 Belanghebbende heeft een dergelijke onderbouwing niet gegeven en de taxateur van belanghebbende heeft voor de toepassing van de bijstellingen evenmin aanleiding gezien.

2.10

Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2023, nr. 21/034565, volgt dat indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige bpm-tarief of de meest gunstige maatstaf van heffing te bepalen, hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf moet toepassen. Volgens het Hof kan uit dit arrest niet worden afgeleid dat de Inspecteur verplicht is om zelfstandig op zoek te gaan naar gegevens die tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige kunnen leiden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag dan ook mogen opleggen zonder rekening te houden met de pas in beroep gevraagde ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s. Er is volgens het Hof dus geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid, zodat de Rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.

2.11

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

3 Het geding in cassatie

3.1

Het beroep in cassatie van belanghebbende bestrijdt het oordeel van het Hof over de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Volgens de klacht oordeelt het Hof ten onrechte dat de Inspecteur in bezwaar geen rekening hoefde te houden met de bijstellingen in de koerslijst EurotaxGlass’s. Volgens de klacht was de Inspecteur, op wie de last rust ervoor te waken dat met de heffing van bpm niet wordt getreden buiten de grenzen van art. 110 VWEU, gehouden de bijstellingen uit eigen beweging toe te passen.

3.2

De klacht wijst in dit verband op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2023.6 Voor de volledigheid citeer ik de relevante overwegingen uit die uitspraak:

“4.14 Wat betreft die kosten van bezwaar is in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven dat deze door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Als een belastingaanslag, zoals in dit geval de naheffingsaanslag, wordt verminderd of vernietigd, is de onrechtmatigheid daarvan in beginsel gegeven. Dit onrechtmatig handelen wordt aan het betrokken bestuursorgaan toegerekend (vgl. HR (civiel) 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588).

4.15

Dit laatste geldt temeer nu de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag BPM is gehouden te blijven binnen de grenzen van artikel 110 VWEU. Indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige BPM-tarief of de meest gunstige heffingsmaatstaf te bepalen aan de hand van de regeling die sinds de ingebruikneming van het motorrijtuig heeft gegolden – zoals in dit geval een waardecorrectie in verband met de markt- en dealersituatie, gebaseerd op HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783 – moet hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf toepassen. Daarmee draagt hij ervoor zorg dat hij bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot het opleggen van naheffingsaanslagen in de BPM blijft binnen de begrenzing van artikel 110 VWEU (vgl. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440, r.o. 3.2.2). Indien de inspecteur dit nalaat en de naheffingsaanslag op grond van een daartegen ingesteld beroep of hoger beroep wordt verminderd of vernietigd, heeft deze naheffingsaanslag berust op een onjuiste uitleg van de van toepassing zijnde regeling en is deze naheffingsaanslag derhalve onrechtmatig. Dit onrechtmatig handelen wordt aan de inspecteur toegerekend.

4.16

Het vorenstaande brengt mee dat de kosten van rechtsbijstand in dit geval voor vergoeding in aanmerking komen (…)”

Verweerschrift in cassatie

3.3

Het verweerschrift van de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond moet worden verklaard. Volgens de Staatssecretaris stelt belanghebbende terecht dat ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase is toegekend.

4 Beoordeling van de klacht

5 Conclusie