Home

Hoge Raad, 07-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:361, 24/00420

Hoge Raad, 07-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:361, 24/00420

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 maart 2025
Datum publicatie
7 maart 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:361
Formele relaties
Zaaknummer
24/00420

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; procesrecht; art. 79 Wet RO; art. 29e AWR; art. 10, leden 2, 8 en 9, Wet BPM 1992; art. 7:15, lid 2, Awb; kostenvergoeding voor de bezwaarfase; aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid; handelsinkoopwaarde gebruikte personenauto; taxatiemethode; gebruik van koerslijst door de inspecteur als uitgangspunt voor bepalen van de taxatiewaarde.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/00420

Datum 7 maart 2025

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024, nr. BK-22/9691, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/1147) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 26 april 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft in 2017 een gebruikte personenauto (hierna: de personenauto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. Met het oog daarop heeft belanghebbende op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan. Volgens de aangifte vertoonde de personenauto meer dan normale gebruiksschade en heeft belanghebbende de volgens artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2017; hierna: de Wet) verschuldigde bpm berekend met gebruikmaking van de gegevens van een door een taxateur uitgevoerd onderzoek en het daarvan door die taxateur opgemaakte taxatierapport.

2.2

Nadat de dienst Domeinen Roerende Zaken op verzoek van de Inspecteur de personenauto alsmede de in de aangifte en het taxatierapport vermelde gegevens had gecontroleerd, heeft de Inspecteur op basis van de bevindingen van die controle belanghebbende op 22 mei 2019 een naheffingsaanslag opgelegd.
De naheffing was onder meer erop gegrond dat de taxateur de taxatiewaarde van de personenauto te laag heeft geschat. Voor de naheffing heeft de Inspecteur de taxatiewaarde van de personenauto bepaald door op een in de koerslijst van XRAY vermelde handelsinkoopwaarde van € 42.027 voor een gelijksoortige personenauto in onbeschadigde staat een bedrag wegens schade in mindering te brengen.

2.3

Namens belanghebbende heeft een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener (hierna: de gemachtigde) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2020 heeft de Inspecteur dat bezwaar afgewezen. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld.

2.4

Voor de Rechtbank was onder meer in geschil de hoogte van de op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet in aanmerking te nemen vermindering aan bpm. Niet was in geschil dat de bevonden schade meer behelsde dan normale gebruiksschade en dat de vermindering aan bpm kan worden bepaald met gebruikmaking van de taxatiemethode. Belanghebbende stelde voor de Rechtbank – voor het eerst – dat zij de taxatie van de handelsinkoopwaarde van de personenauto in onbeschadigde staat wilde baseren op de koerslijst van EurotaxGlass’s (hierna: de koerslijst van Eurotax), en de koerslijstwaarde voor een daarin voorkomende gelijksoortige personenauto wilde verminderen met 15 procent tot € 37.664, vanwege de in die koerslijst tot 4 oktober 2021 opgenomen mogelijkheid om bij de waardebepaling rekening te houden met de factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’. De Inspecteur heeft zich daarmee akkoord verklaard. Ook heeft de Inspecteur het standpunt van belanghebbende gevolgd dat zij recht heeft op een verdere vermindering van de verschuldigde bpm vanwege een zogenoemde extra leeftijdskorting.

2.5

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 augustus 2022 het beroep gegrond verklaard op de hiervoor vermelde gronden, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd. Daarbij heeft zij belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten die verband hielden met de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, maar uitsluitend op de voet van artikel 8:75, lid 1, Awb voor kosten die verband hielden met de behandeling van het beroep.
Voor een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb heeft de Rechtbank geen aanleiding gezien. De Rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het beroep uitsluitend is gegrond vanwege de hiervoor in 2.4 bedoelde toepassing van de koerslijst van Eurotax en een extra leeftijdskorting, terwijl belanghebbende deze standpunten niet al in de bezwaarfase aan de orde heeft gesteld.

2.6.1

Het Hof heeft – in cassatie niet bestreden – geoordeeld dat er geen reden is om de naheffingsaanslag zoals door de Rechtbank vastgesteld, verder te verminderen.

2.6.2

Verder heeft het Hof geoordeeld dat de beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet een vergoeding toe te kennen voor de kosten van verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar, juist is. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat de Hoge Raad in het arrest van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, weliswaar heeft geoordeeld dat met de hiervoor in 2.4 genoemde factoren in de koerslijst van Eurotax rekening mag worden gehouden, maar dat de taxateur van belanghebbende voor toepassing van die factoren geen aanleiding heeft gezien. De Inspecteur valt ter zake van de naheffing ook niet een onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb te verwijten, aldus het Hof. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, kan naar het oordeel van het Hof uit het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440, niet worden afgeleid dat de Inspecteur verplicht is om zelfstandig op zoek te gaan naar gegevens die tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige kunnen leiden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag dan ook mogen opleggen zonder rekening te houden met de factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ in de koerslijst van Eurotax.

3 Beoordeling van de klacht

3.1

De klacht richt zich tegen de hiervoor in 2.6.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het Hof heeft miskend, aldus de klacht, dat de Inspecteur op grond van artikel 110 VWEU is gehouden ervoor te waken dat met de heffing van bpm niet wordt getreden buiten de grenzen van artikel 110 VWEU. Deze last brengt mee dat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag ook de factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ als waardedrukkende factoren in aanmerking had moeten nemen. De klacht vindt voor dit standpunt steun in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8230. Dat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft nagelaten die factoren als waardedrukkende factoren in aanmerking te nemen, moet worden aangemerkt als een aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb. Het Hof had de Inspecteur dus moeten veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, aldus de klacht.

3.2

De Staatssecretaris heeft bij verweerschrift de juistheid van deze klacht onderschreven en daaraan verbonden dat het ingestelde cassatieberoep op die grond tot cassatie van de uitspraak van het Hof zal kunnen leiden.

3.3

Naar aanleiding van de hiervoor in 3.2 weergegeven opvatting van de Staatssecretaris dat het onderschrijven van de klacht tot vernietiging van de uitspraak van het Hof zal kunnen leiden, en van de gevolgtrekking die de Advocaat-Generaal in onderdeel 4.9 van haar conclusie aan die opvatting verbindt, wordt het volgende vooropgesteld.
Op grond van artikel 79, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: de Wet RO) heeft de Hoge Raad tot taak om te beoordelen of uitspraken van gerechtshoven en rechtbanken moeten worden vernietigd wegens – kortweg – schending van het recht dan wel wegens verzuim van vormen voor zover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Die beoordeling vindt plaats op grond van daartoe door een procespartij aangevoerde gronden dan wel op ambtshalve bijgebrachte gronden.
Dat de procespartijen het in cassatie erover eens zijn dat een rechtbank of een gerechtshof een of meer klachten of grieven van een van die partijen – anders dan die rechtbank of dat gerechtshof heeft gedaan – had moeten honoreren, betekent op zich niet dat de uitspraak van die rechtbank of dat gerechtshof zich met betrekking tot die grieven voor vernietiging leent. Alleen wanneer de Hoge Raad oordeelt dat die rechtbank of dat gerechtshof de desbetreffende klachten had moeten honoreren, omdat zich een schending van het recht en/of een verzuim van vormen als bedoeld in artikel 79, lid 1, van de Wet RO heeft voorgedaan die dwingt tot vernietiging van die uitspraak, zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 29e, lid 2, AWR op die grond(en) de uitspraak van de rechtbank of het gerechtshof vernietigen.
De Hoge Raad zal dan ook hierna onderzoeken of de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht, uitgaande van de vastgestelde feiten, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof moet leiden.

3.4

In dit geval staat vast dat belanghebbende voor het berekenen van de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde vermindering (afschrijving), heeft gekozen voor de in artikel 10, lid 8, van de Wet bedoelde taxatiemethode. Het hiervoor in 3.1 weergegeven standpunt, dat in het verweerschrift is onderschreven, berust op de opvatting dat indien de inspecteur bij naheffing van bpm een vermindering als bedoeld in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet in aanmerking neemt die mede is gebaseerd op een koerslijst van Eurotax die de hiervoor in 2.4 vermelde factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ bevat, hij steeds is gehouden die factoren toe te passen. Die opvatting is niet juist.
Zoals de Advocaat-Generaal in onderdeel 4.4 van de conclusie op basis van rechtspraak van de Hoge Raad heeft geconcludeerd, is de inspecteur gehouden de hiervoor bedoelde factoren uit eigen beweging toe te passen, maar alleen wanneer hij de afschrijving van een gebruikt motorvoertuig vaststelt met gebruikmaking van de zogenoemde koerslijstmethode als bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet en aan de hand van de koerslijst van Eurotax van vóór 4 oktober 2021, waaruit de koerslijstwaarde van dat motorvoertuig op de datum van registratie volgt.
Blijft de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgaan van de keuze van de belastingplichtige voor toepassing van de taxatiemethode – zoals in dit geval –, dan volgt uit hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverwegingen 3.2.2 tot en met 3.2.6 van het arrest van 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310, heeft uiteengezet dat de inspecteur de hiervoor bedoelde factoren niet uit eigen beweging hoeft toe te passen.

3.5

Uitgaande van de hiervoor in onderdeel 2 vermelde uitgangspunten in cassatie en gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, was de Inspecteur niet gehouden om bij het vaststellen van de naheffingsaanslag of bij het doen van de uitspraak op bezwaar de hiervoor in 2.4 bedoelde factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ toe te passen. De omstandigheid dat hij dat niet heeft gedaan, brengt daarom niet mee dat de naheffingsaanslag is herroepen wegens een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De klacht faalt dus.

4 Proceskosten

5 Beslissing