Rechtbank Amsterdam, 12-10-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7618, 16/1758
Rechtbank Amsterdam, 12-10-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7618, 16/1758
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2017
- Datum publicatie
- 1 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2017:7618
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:529, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/1758
Inhoudsindicatie
Het enkel elektronisch kunnen betalen van parkeerbelasting voldoet aan het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen óók nu de chipknip en chipper niet meer bestaan. De rechtbank is van oordeel dat de prepaid creditcard de mogelijkheid biedt om niet-rekeninggebonden elektronisch te betalen en dat de prepaid creditcard voldoende beschikbaar is. Het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen vereist niet dat een dergelijke kaart anoniem moet zijn.
De rechtbank is verder van oordeel dat kentekenparkeren en het verplicht elektronisch betalen van parkeerbelasting niet in strijd is met artikel 8 EVRM. Het invoeren van het kenteken om een parkeerrecht aan te schaffen raakt weliswaar het privéleven, maar door de korte en beperkte bewaarduur van de kentekeninformatie en het beperkte gebruik ervan, is er geen sprake van inmenging in het privéleven. Dit geldt evenzeer voor de plicht om elektronisch te betalen omdat de betaalgegevens, zoals de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer, niet bij verweerder worden geregistreerd of opgeslagen.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/1758
(gemachtigde: mr. B.A. Boer),
en
(gemachtigde: mr. D.N.N. Jansen),
Procesverloop
Op 9 april 2015 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2016 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Brekveld, bijgestaan door [naam] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken en reacties te overleggen. Op 6 december 2016 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 29 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. H. Oderkerk, [naam] , mr. A. Post en [naam] .
Overwegingen
Waar gaat de zaak over?
1. De auto van eiser, met kenteken [kenteken] , stond op [datum] om [tijdstip] uur ter hoogte van [adres] te Amsterdam geparkeerd. Op die parkeerplek en dat tijdstip was parkeerbelasting verschuldigd. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerrecht voor de auto aangetroffen. Om die reden is er een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 58,90 bestaande uit € 4,00 parkeerbelasting en
€ 54,90 kosten van de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag in stand gelaten.
2. Niet in geschil is dat eisers auto op de hiervoor genoemde tijd en datum ter plaatse geparkeerd stond en dat er geen parkeerrecht voor de auto was gekocht.
3. Eiser stelt zich in beroep - kort gezegd - op het standpunt dat hij wel wilde betalen, maar dat het onmogelijk was om te betalen zonder zijn recht op privacy, zoals geregeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), te schenden. Voor de tekst van de relevante wetsartikelen verwijst de rechtbank naar de bijlage. Zowel het opgeven van het kenteken als het enkel elektronisch kunnen betalen levert volgens eiser een schending op van artikel 8 EVRM. Verder stelt eiser in beroep dat het elektronisch betalen in strijd is met het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit).
4. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
Wat vindt de rechtbank ervan?
Is er sprake van strijd met het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen?
5. Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder ook mogelijkheden moet faciliteren om door middel van chartale betaling (betaling met contant geld) een parkeerrecht aan te schaffen, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR8903). In dit arrest heeft de Hoge Raad onder verwijzing naar artikel 1a van het Besluit bepaald dat het een gemeente vrij staat om de wijze van betaling van parkeerbelasting te beperken tot uitsluitend de elektronische weg. Het betoog van eiser slaagt in zoverre dus niet.
6. Uit artikel 1a, tweede lid, van het Besluit, volgt dat eiser bij het elektronisch aanschaffen van een parkeerrecht moet kunnen kiezen uit het gebruikmaken van een rekeninggebonden chipkaart of een niet-rekeninggebonden chipkaart met landelijke dekking. Uit de Nota van toelichting (de Nota) bij het Besluit volgt dat artikel 1a van het Besluit is geschreven met het oog op betaling met een zogenaamde chipper of chipknip. Daarnaast moet volgens de Nota ook een niet-rekeninggebonden chipkaart beschikbaar zijn voor diegenen die niet over een chipper of chipknip beschikken. Per 1 januari 2015 is betaling met een chipknip in Nederland echter niet meer mogelijk. Het is dus de vraag of verweerder met de door hem op dit moment geboden mogelijkheden om een parkeerrecht aan te schaffen, nog voldoet aan artikel 1a, tweede lid, van het Besluit.
7. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij niet met een niet-rekeninggebonden chipkaart kan betalen voor een parkeerrecht omdat een dergelijke kaart niet anoniem is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er prepaid creditcards te koop zijn die niet-rekeninggebonden zijn en dat deze voor iedereen beschikbaar zijn bij Primera winkels en GWK kantoren, zodat wordt voldaan aan artikel 1a, tweede lid, van het Besluit.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat het Besluit niet vereist dat de
niet-rekeninggebonden chipkaarten ook anonieme chipkaarten moeten zijn. Dit volgt evenmin uit de Nota. Uit de Nota volgt dat met het vereiste van de niet-rekeninggebonden chipkaart bedoeld is te waarborgen dat ook burgers die geen rekeninggebonden chipkaart bezitten, via de elektronische weg een betaling kunnen verrichten. Uit de Nota volgt verder dat daarvoor een ruime beschikbaarheid van niet-rekeninggebonden chipkaarten essentieel en vereist is. In de lokale situatie zullen er voldoende verkooppunten voor de niet-rekeninggebonden chipkaart moeten zijn. Andere middelen van elektronische betaling zijn daarmee volgens de Nota echter niet uitgesloten. Door eiser is niet betwist dat de prepaid creditcards waar door verweerder op is gewezen te koop zijn in Primera winkels en GWK kantoren. In Amsterdam zijn 25 Primera winkels gevestigd en 9 GWK kantoren. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de niet-rekeninggebonden mogelijkheid om elektronisch te kunnen betalen voldoende beschikbaar is en dat daarmee wordt voldaan aan artikel 1a, tweede lid, van het Besluit. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder met de door hem geboden mogelijkheden om een parkeerrecht aan te schaffen, voldoet aan artikel 1a van het Besluit.
Is er sprake van schending van artikel 8 van het EVRM?
In geschil is verder of de verplichting om bij de betaling van het parkeerrecht het kenteken in te voeren en om via de elektronische wijze te betalen in strijd is met het in artikel 8 EVRM vastgelegde recht op respect voor het privéleven. De rechtbank vindt van niet en geeft daarvoor de volgende redenen.
Een schending van artikel 8 EVRM vindt plaats indien sprake is van (a) een inmenging in het privéleven door enig openbaar gezag die (b) niet gerechtvaardigd wordt door een van de in het tweede lid van artikel 8 EVRM genoemde belangen. De vraag of zich een inmenging voordoet dient als eerste te worden beantwoord; is er geen inmenging, dan wordt immers niet toegekomen aan de vraag of zich een rechtvaardigend belang voordoet.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft meermaals overwogen dat het begrip “privéleven” zich niet voor een uitputtende definitie leent.1 Uit de sterk casuïstische jurisprudentie kan in de eerste plaats worden afgeleid dat het begrip privéleven niet te beperkt moet worden opgevat. Artikel 8 EVRM beschermt niet alleen activiteiten in privéruimten (thuis), maar kan ook andersoortige activiteiten daarbuiten beschermen.2 Er kan dus ook in publieke ruimtes (zoals bij het parkeren op straat) sprake zijn van schending van het recht op privéleven. Aan de andere kant levert niet ieder optreden van de overheid dat het privéleven raakt een “inmenging” op. Zo vormen waarnemingen in de publieke ruimte op zichzelf geen “inmenging”, ook niet als die waarnemingen plaatsvinden met behulp van apparatuur zoals camera’s. Bijzondere omstandigheden kunnen dat anders maken, bijvoorbeeld indien de waarnemingen systematisch worden opgeslagen en bewerkt, zoals in het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017.3
Kentekenparkeren
Uit het dossier blijkt de volgende werkwijze van verweerder op het gebied van kentekenparkeren. Om een parkeerrecht te kunnen kopen en een parkeersessie te kunnen starten moet een parkeerder het kenteken van zijn auto invoeren. Door middel van een “scanauto” wordt vervolgens gecontroleerd of voor de geparkeerde auto’s een parkeerrecht is aangeschaft. De scanauto registreert de kentekens, vervolgens worden de kentekens omgezet in een versleutelde code van 40 karakters en in deze versleutelde vorm verzonden naar het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten (SHPV, hierna ook wel het Servicecentrum). Het Servicecentrum beschikt alleen over de kentekens in de versleutelde vorm. De versleutelde kentekengegevens worden opgeslagen in het Nationaal Parkeer Register. Deze gegevensverwerking wordt op basis van een overeenkomst van dienstverlening tussen het Servicecentrum en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) door de RDW verricht. Het Servicecentrum constateert of er voor het betreffende voertuig een parkeerrecht is geregistreerd. Als er een parkeerrecht is geregistreerd, worden de ingevoerde versleutelde kentekengegevens na 48 uur verwijderd. Als blijkt dat er geen parkeerrecht is geregistreerd, wordt de parkeercontroleur in versleutelde vorm geïnformeerd over het kenteken. De versleuteling van het kenteken wordt dan ongedaan gemaakt en de heffingsambtenaar wordt geïnformeerd over het ontbreken van een parkeerrecht. De heffingsambtenaar vraagt vervolgens bij de RDW op basis van het kentekenregister van de RDW de bij het kenteken behorende persoonsgegevens op, zodat kan worden vastgesteld wie de kentekenhouder is aan wie een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. In dat geval blijven de gegevens dertien weken beschikbaar voor bezwaar en beroep. Daarna wordt het kenteken uit het register verwijderd. De gegevens die op grond van de Archiefwet zeven jaar moeten worden bewaard betreffen het bedrag, het tijdstip en de plaats, maar geen kenteken of persoonsgegevens.
Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van
24 februari 2017 over de ANPR-camera’s.3 In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat sprake was van een inmenging in het privéleven. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat door het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken en jarenlang bewaren van gegevens over de beweging van voertuigen, sprake is van inmenging. Uit de hierboven gegeven beschrijving van het kentekenparkeren blijkt dat de kentekeninformatie voor een beperkte periode en met een beperkt doel herleidbaar wordt opgeslagen. De gegevens worden alleen langer dan 48 uur en in onversleutelde vorm bewaard wanneer er geen parkeerrecht is gekocht voor het parkeren. In dat geval worden de herleidbare gegevens alleen voor het opleggen van een naheffingsaanslag en voor de afhandeling van een eventueel bezwaar en beroep bewaard. De opslag die daarna op grond van de Archiefwet, gedurende zeven jaar, volgt bevat enkel gegevens over het bedrag, de tijd en de locatie en niet het kenteken of andere naar de persoon herleidbare gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van het kenteken om een parkeerrecht aan te schaffen daarmee weliswaar het privéleven van eiser raakt, maar dat door de korte en beperkte bewaarduur en het beperkte gebruik geen sprake is van inmenging in het privéleven. De rechtbank komt dus niet toe aan de vraag of zich een rechtvaardigend belang voordoet. Het beroep van eiser op artikel 8 EVRM in verband met kentekenparkeren kan daarom niet slagen. Dat betekent dat kentekenparkeren niet leidt tot een schending van artikel 8 van het EVRM.
Elektronisch betalen
Ook op het punt van de elektronische betaling is de rechtbank van oordeel dat het beroep op strijd met artikel 8 EVRM niet slaagt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de betaalgegevens, zoals de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer, nergens bij verweerder worden geregistreerd of opgeslagen. Deze gegevens zijn en blijven voor verweerder onbekend. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat elektronische betaling minder verstrekkend is dan de verplichting om bij het aanschaffen van het parkeerrecht het kenteken in te voeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verplichting die de gemeente heeft opgelegd om elektronisch te betalen, net zoals het invoeren van het kenteken, wel het privéleven raakt, maar geen inmenging in het privéleven oplevert. Dat betekent dat het enkel openstellen van elektronische betaling niet zorgt voor een schending van artikel 8 van het EVRM.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat voor zover toch sprake zou zijn van een inmenging, deze inmenging is gerechtvaardigd. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen het Gerechtshof Amsterdam heeft overwogen in haar uitspraak van 7 januari 20164.
Eiser heeft zich nog op het standpunt gesteld dat op rekeningafschriften is te zien bij welke parkeerautomaat is betaald en dus op welke locatie hij zijn auto heeft geparkeerd. Ook dat levert volgens eiser een inbreuk op artikel 8 EVRM op, omdat verweerder hiermee faciliteert dat er door anderen misbruik kan worden gemaakt van deze gegevens. Opsporingsdiensten en anderen die inzicht hebben in de bankrekening kunnen zo nagaan waar hij is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat deze grond geen betrekking heeft op een inbreuk op artikel 8 EVRM door verweerder. Mogelijk kan sprake zijn van een inbreuk door derden die toegang hebben tot de bankgegevens van de parkeerder. Dit ligt echter niet binnen de invloedssfeer van verweerder en kan daarom niet aan verweerder worden tegengeworpen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep op strijd met artikel 18 EVRM en artikel 17 van het IVBPR evenmin kan slagen. Tevens volgt uit het oordeel dat de overige gronden geen verdere bespreking behoeven.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Verweerder heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. B. de Vos en
mr. A. M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: