Rechtbank Arnhem, 10-09-2009, BM0820, AWB 08/721
Rechtbank Arnhem, 10-09-2009, BM0820, AWB 08/721
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 10 september 2009
- Datum publicatie
- 12 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2009:BM0820
- Zaaknummer
- AWB 08/721
Inhoudsindicatie
VPB. IB. Afschrijvingsfout met betrekking tot verhuurd bedrijfspand. Foutenleer of stelselwijziging. Eiseres wijzigt in 1992 het stelsel van afschrijving van de door haar verhuurde haar onroerende zaak van 10% van de boekwaarde naar 3% van de aanschafwaarde. Tevens wordt de zaak geherwaardeerd en wordt terzake daarvan winst genomen. In de jaren 1993 tot en met 2001 blijft afschrijving achterwege. Eiseres wil in 2002 de achterstallige afschrijving alsnog ten laste van haar winst brengen. De rechtbank beslist dat het achterwege blijven van de afschrijving in die jaren berust op een vergissing, ontstaan door een misverstand tussen de oude en de nieuwe adviseur. Van stelselwijziging is geen sprake. Op grond van de foutenleer kan de afschrijving over de oude jaren in het jaar 2002 alsnog ten laste van de winst worden gebracht.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/721
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 10 september 2009
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z] (O), eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [000].V.26.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 619.042.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2007 de aanslag Vpb verminderd tot een belastbaar bedrag van nihil in verband met nog te verrekenen verliezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op
28 januari 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009 te Arnhem.
Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. [gemachtigde], werkzaam bij [A]. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
2. Feiten
Bij notariële akte van 10 april 1986 zijn aan eiseres geleverd de bedrijfsgebouwen met fabrieksterrein, trafohuis, zes woonhuizen, ketelhuis, erf en verder aanbehoren, staande en gelegen aan de [A-straat 1] en de [A-straat 2] te [Z] (hierna: de onroerende zaak).
Eiseres heeft vanaf 1986 in de onroerende zaak geïnvesteerd, teneinde deze geschikt te maken voor gebruik als bedrijfsverzamelgebouw. Het gaat hierbij (met name) om de volgende investeringen:
- investeringen in de onroerende zaak; en
- investeringen in de in de onroerende zaak aanwezige installaties.
In 1992 was het bedrijfsverzamelgebouw (geheel) gereed voor verhuur. Eiseres verhuurt werkruimtes aan bedrijven.
De aangiften Vpb van eiseres voor de jaren 1986 tot en met 1992 zijn verzorgd door [B] te [Q]. Op de onroerende zaak en installaties is tot en met 1991 afgeschreven op basis van 10% van de boekwaarde.
In 1992 heeft eiseres besloten het door haar gehanteerde stelsel van afschrijving op de onroerende zaak en installaties met terugwerkende kracht te wijzigen. Dit heeft geleid tot een incidentele bate in 1992 van ƒ 1.280.937 (€ 581.264). In bijlage 3 bij het aangiftebiljet Vpb 1992 is hierover het volgende vermeld:
‘ 3.2.1 Wijziging in het systeem van afschrijving, dan wel in de grondslagen daarvan
Besloten is tot een systeemwijziging in de afschrijving op gebouwen en installaties.
Met terugwerkende kracht tot 1986 is de volgende systematiek gevolgd:
Gebouwen 3% v.d. aanschafwaarde ( 1e jaar 1,5%)
Installaties 10% v.d. aanschafwaarde ( 1e jaar 5%)
Voor 1992 betekent dit een incidentele correctie van f 1.280.937,- ten gunste van het fiscale resultaat.’
De aanslag Vpb 1992 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
Met ingang van het boekjaar 1993 heeft eiseres het verzorgen van de jaarrekening en de aangifte Vpb in handen gegeven aan [C] te [R]. Vanaf dat moment zijn er in de aangiften Vpb geen afschrijvingen meer opgenomen voor de onroerende zaak.
Met ingang van het boekjaar 2002 verzorgt het kantoor van de gemachtigde ([A]) de jaarrekeningen en de aangiften Vpb voor eiseres.
Eiseres heeft voor het jaar 2002 aangifte Vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van € 1.568.867 (negatief). Blijkens deze aangifte heeft eiseres in totaal een bedrag van € 2.187.909 afgeschreven, bestaande uit:
- een reguliere (jaarlijkse) afschrijving van € 176.772;
- een extra afschrijving in verband met het niet afschrijven op de onroerende zaak in de jaren 1993 tot en met 2001 van € 2.011.137.
Bij het opleggen van de aanslag Vpb 2002 is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte. Verweerder heeft het totale bedrag van de afschrijvingen niet in aftrek toegelaten. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 619.042. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2007 heeft verweerder de reguliere (jaarlijkse) afschrijving ad € 176.772 alsnog in mindering gebracht op de belastbare winst. De belastbare winst bedraagt hierdoor € 442.270.
Daarnaast heeft verweerder geconstateerd dat de verliesverrekening onjuist heeft plaatsgevonden. De verliesverrekening die in 2003 en 2004 heeft plaatsgevonden, is gecorrigeerd. Dit heeft tot gevolg gehad dat het belastbaar bedrag voor het jaar 2002, als gevolg van verliesverrekening, nihil bedraagt.
Op 23 februari 2008 is aan eiseres voor het jaar 2002 een zogenoemde verminderingsbeschikking toegestuurd. Hierbij is onder meer de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil. Tevens is hierop vermeld de ‘beschikking verrekening verlies’ en de ‘mededeling nog verrekenbare verliezen’. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Verweerder heeft hierop geen uitspraak op bezwaar gedaan nu het aantekenen van bezwaar volgens verweerder niet mogelijk en noodzakelijk is.
Taxateur [E], werkzaam bij de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle (hierna: de taxateur), heeft in opdracht van verweerder de grondwaarde van de onroerende zaak per 31 december 2002 geschat op € 4.000.000. Daarvan is op 29 mei 2008 een taxatierapport opgemaakt.
3. Geschil
In geschil is of eiseres de in de jaren 1993 tot en met 2001 achterwege gebleven afschrijving op de onroerende zaak in 2002 alsnog in aanmerking kan nemen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een fout in de zin van de foutenleer (standpunt eiseres) of van een stelselwijziging (standpunt verweerder).
Tussen partijen in niet in geschil dat indien extra afschrijving voor de jaren 1993 tot en met 2001 mogelijk is, deze
€ 1.590.948 (9 maal € 176.772 (3%)) bedraagt.
4. Beoordeling van het geschil
Aanslag Vpb 2002
De rechtbank stelt vast dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar waarbij de aanslag Vpb 2002 is verminderd tot nihil in verband met verrekening van verliezen uit voorafgaande jaren. Dit heeft tot gevolg dat het beroep tegen de aanslag Vpb niet-ontvankelijk is. Echter, nu het beroep zich feitelijk richt tegen het niet vaststellen van een verlies voor het jaar 2002, heeft eiseres belang bij dit beroep.
De rechtbank zal het beroep tegen de aanslag Vpb 2002 aanmerken als gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2002 van nihil. Het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2002 dient dan ook geacht te worden mede te zijn gericht tegen de in deze aanslag besloten liggende beslissing van verweerder om naast de vaststelling van de aanslag een beschikking te geven, houdende vaststelling van het verlies over het jaar 2002 op nihil. Vanuit het oogpunt van proceseconomie gaat de rechtbank er tevens vanuit dat het daartegen door eiseres gerichte bezwaar eveneens is afgewezen. (zie ook Hoge Raad 13 augustus 2004, nr. 39 383, LJN AQ6917, BNB 2005/61, Hoge Raad 16 december 2005, nr. 41 588, LJN AU8171, BNB 2006/74 en Hof Arnhem 26 november 2008, nr. 07/00495, LJN BG6672).
Beschikking heffingsrente
Het beroep van eiseres richt zich tevens tegen de op het aanslagbiljet Vpb 2002 vermelde beschikking heffingsrente. De heffingsrente is echter op 23 februari 2008 verminderd tot nihil. Dit heeft tot gevolg dat eiseres geen belang meer heeft bij het beroep voor zover het ziet op de beschikking heffingsrente. De rechtbank zal eiseres hierin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Extra afschrijving onroerende zaak, stelselwijziging of foutenleer
De afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend (zie artikel 10 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 3.30, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Omdat normaal gesproken niet precies is vast te stellen hoeveel afgeschreven moet worden, dient de afschrijving geschat te worden. Dit schatten moet plaatsvinden volgens een met goed koopmansgebruik in overeenstemming zijnde afschrijvingsmethode.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat, voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of vanaf 1993 sprake is geweest van een stelselwijziging, eerst de vraag moet worden beantwoord of niet afschrijven op de onroerende zaak in strijd is met de wet en goed koopmansgebruik. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is sprake van een afschrijvingsfout waarop de foutenleer van toepassing is (Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 35 251, LJN AA6598, BNB 2001/3) en behoeft de vraag of sprake is van een stelselwijziging geen beantwoording meer.
Niet in geschil is dat de door eiseres in 1992 doorgevoerde stelselwijziging met betrekking tot de afschrijving op de onroerende zaak in overeenstemming is met de wet en goed koopmansgebruik. In de daarop volgende jaren (1993 tot en met 2001) heeft eiseres op de onroerende zaak niet afgeschreven. De vraag of dit in overeenstemming is met de wet en goed koopmansgebruik beantwoordt eiseres ontkennend en verweerder bevestigend. Verweerder stelt dat er genoeg redenen zijn te bedenken waarom (op enig moment) niet meer afgeschreven kan worden, bijvoorbeeld omdat er gelet op de (rest)waarde van de grond en/of bedrijfsgebouwen geen ruimte meer is voor afschrijving.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Zowel eiseres als verweerder gaan uit van een restwaarde van de opstallen van nihil. Ook heeft verweerder ter zitting bevestigd dat bij de bepaling van de afschrijvingspercentages van de onroerende zaak met ingang van 1992 door de taxateur namens verweerder en ing. [F] (register-taxateur verbonden aan [G] te [W]) namens eiseres, is uitgegaan van een restwaarde van de opstallen van nihil (zie ook bijlage 15 bij het verweerschrift). Dat de bedrijfsgebouwen desalniettemin een restwaarde hebben is de rechtbank niet gebleken. Gelet hierop kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn stelling dat er geen ruimte meer is voor afschrijving gelet op de restwaarde van de bedrijfsgebouwen.
Met betrekking tot de vraag of de restwaarde moet worden aangepast in verband met de waarde van de grond, overweegt de rechtbank als volgt.
De fiscale boekwaarde van de onroerende zaak per 1 januari 2002 is € 6.594.007. Indien rekening wordt gehouden met de extra afschrijving van € 1.590.948 (9 maal € 176.772 (3%)) en de reguliere afschrijving van € 176.722, bedraagt de fiscale boekwaarde van de onroerende zaak eind 2002 € 4.826.337. De grondwaarde per 31 december 2002 is door de taxateur van verweerder getaxeerd op € 4.000.000. De stelling van verweerder dat er in 2002 geen ruimte meer is voor afschrijving gelet op de grondwaarde, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vragen of opstallen en grond één bedrijfsmiddel vormen, of de waardestijging van de grond aanmerkelijk is en redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd, of de waardestijging door verkoop gerealiseerd zal worden en of de grond dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening ter plaatse (zie Hoge Raad 10 augustus 2007, nr. 39 519, LJN AU3977, V-N 2007/39.14).
Ook met hetgeen verweerder overigens nog heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat eiseres met het achterwege laten van afschrijvingen op de onroerende zaak in de jaren 1993 tot en met 2001 heeft gehandeld in overeenstemming met de wet en goed koopmansgebruik. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een afschrijvingsfout zodat de foutenleer van toepassing is. De vraag of sprake is van een stelselwijziging hoeft geen beantwoording meer.
Nu 2002 het oudste nog openstaande jaar is en over de jaren 1993 tot en met 2001 geen navorderingsaanslag meer kan worden opgelegd, dient de extra afschrijving in dat jaar te worden toegepast. Het verlies dient als volgt te worden berekend:
- belastbare winst volgens uitspraak op bezwaar € 442.270
- extra afschrijving € 1.590.948 -/-
Verlies € 1.148.678
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover gericht tegen de aanslag Vpb 2002 en de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep voor zover gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2002 dient gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanslag Vpb 2002 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2002 gegrond;
- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
- stelt het verlies voor het jaar 2002 vast op € 1.148.678 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 285 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 10 september 2009
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.