Rechtbank Breda, 04-04-2012, BW8704, 11/4565
Rechtbank Breda, 04-04-2012, BW8704, 11/4565
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 april 2012
- Datum publicatie
- 19 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8704
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0823, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/4565
Inhoudsindicatie
Artikel 33, vierde lid, van de Invorderingswet 1990. Disculpatiemogelijkheid.
Door zijn medevennoot op non-actief gestelde vennoot (belanghebbende) wordt aansprakelijk gesteld voor daarna ontstane beslastingschuld van de vennootschap. De rechtbank acht door belanghebbende bewezen dat het niet aan hem is te wijten is dat de belasting niet is voldaan. De rechtbank vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4565
Uitspraakdatum: 4 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger met dagtekening 27 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op de voet van artikel 33 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) genomen beschikking waarbij belanghebbende voor een bedrag van € 14.283 aansprakelijk is gesteld voor niet betaalde belastingschulden door v.o.f. [de firma] (hierna: de firma).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], namens de ontvanger [gemachtigde] en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.310;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft in 2007 met zijn medevennoot, de besloten vennootschap [de B.V.] (hierna: de BV), de firma opgericht. De firma exploiteerde een onderneming op het gebied van psychologische adviezen. In de loop van 2008 is er tussen beide vennoten een zakelijk conflict ontstaan. Bij aangetekende brief van 28 oktober 2008 is belanghebbende door de BV op non-actief gesteld. Sindsdien heeft belanghebbende geen toegang meer gehad tot de kantoren of de administratie van de firma. De werkzaamheden van de firma zijn door de BV voortgezet. Belanghebbende heeft met die werkzaamheden geen enkele bemoeienis meer gehad. Bij deurwaardersexploot van 27 maart 2009 heeft belanghebbende de BV gedagvaard voor de Rechtbank Middelburg en daarbij – voor zover hier van belang – gevorderd de ontbinding van de firma per 28 oktober 2008. Op de dag van de zitting was deze procedure nog niet afgerond.
2.2. Met dagtekening 14 augustus 2009 is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door de firma niet betaalde belastingschulden. Hierbij ging het om naheffingsaanslagen loonheffing betreffende de maanden maart, april en mei 2009, in totaal ten bedrage van € 14.283, inclusief kosten. De firma had voor die maanden wel tijdig aangifte gedaan, maar nagelaten de aangegeven belasting te betalen. In die periode stond belanghebbende in het handelsregister nog ingeschreven als vennoot van de firma. Pas na afloop van die periode heeft uitschrijving van belanghebbende als vennoot per 1 januari 2009 in het handelsregister plaatsgevonden.
2.3. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 9.614 en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard. Het bedrag van € 9.614 heeft voor € 2.715 betrekking op de naheffingsaanslag over de maand april 2009 en voor € 6.899 op de naheffingsaanslag over de maand mei 2009. In die bedragen is geen boete begrepen.
2.4. In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de ontvanger bevestigend wordt beantwoord.
2.5. Belanghebbende heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij ten tijde van het ontstaan de belastingschuld geen bestuurder meer was van de firma, omdat die op 28 oktober 2008 al was ontbonden. Hij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 december 2005, nr. 106276 / HA ZA 05249,
. Die rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat met het opzeggen van de samenwerking de desbetreffende vennootschap was ontbonden. Dat oordeel was gebaseerd op de omstandigheid dat er geen enkel beding gold inzake het opzeggen of uitstoten van een van de vennoten. Nu de ontvanger heeft betwist dat die uitspraak in dit geval van toepassing is, had het op de weg van belanghebbende gelegen feiten en omstandigheden te stellen waaruit zou volgen dat dit wel het geval is, bijvoorbeeld door de vennootschapsovereenkomst van 1 september 2007 in dit geding over te leggen. Nu belanghebbende dat heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat in dit geval de enkele non-actiefstelling niet tot gevolg had dat de firma was ontbonden. Het primaire standpunt van belanghebbende faalt derhalve.2.6. Subsidiair heeft belanghebbende een beroep gedaan op de disculpatiemogelijkheid van artikel 33, vierde lid, van de Wet. De ontvanger heeft zich daartegen verweerd door te stellen dat belanghebbende de belastingdienst had kunnen en moeten informeren over de ontstane situatie. Dat hij dat niet heeft gedaan, is als verwijtbaar te beschouwen in de zin van deze bepaling, aldus de ontvanger. Dienaangaande geldt het volgende.
2.7. Ingevolge het bepaalde in het vierde lid van artikel 33 van de Wet is degene die genoemd wordt in het eerste lid, onderdeel a, van die bepaling niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan. Dat betekent dat indien belanghebbende het bewijs levert dat het niet aan hem te wijten is dat de hier relevante naheffingsaanslagen loonheffing niet (volledig) zijn voldaan, hij niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor die aanslagen.
2.8. Ter ondersteuning van zijn subsidiaire standpunt heeft belanghebbende gesteld dat hij sinds de non-actiefstelling geen toegang meer had tot de kantoren of de administratie van de door de firma uitgeoefende onderneming en dat hij sedertdien geen enkele bemoeienis meer heeft gehad met de ondernemingsactiviteiten van de firma. De ontvanger heeft daaromtrent ter zitting gezegd dat hij begrijpt dat belanghebbende niets kon doen, maar dat hij naar de belastingdienst toch melding had moeten doen. Daarmee heeft de ontvanger naar het oordeel van de rechtbank de stelling van belanghebbende onvoldoende betwist. Daarvan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende heeft bewezen dat hij sinds de non-actiefstelling in de positie is komen te verkeren dat hij niet meer in staat was zich rekenschap te geven van de fiscale verplichtingen van de firma en dat hij derhalve niet meer kon functioneren als bestuurder als bedoeld in artikel 33, lid 1, onderdeel a, van de Wet. Belanghebbende heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan de in 2.7 bedoelde bewijslast voldaan. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat belanghebbende gedurende de maanden april en mei 2009 nog als bestuurder van de firma in het handelsregister stond ingeschreven (vgl. HR 27 juni 2008, nr. 07/10704, BNB 2008/239). Daaraan kan eveneens niet afdoen dat belanghebbende de belastingdienst niet over de ontstane situatie heeft geïnformeerd. Voor een beroep op de disculpatiemogelijkheid geldt immers niet de door de ontvanger bedoelde informatieplicht.
2.9. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat de beschikking moet worden vernietigd. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.
2.10. De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen tot vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2012 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 april 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.