Rechtbank Breda, 03-08-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3011 BX9152, 11/3452
Rechtbank Breda, 03-08-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3011 BX9152, 11/3452
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2012
- Datum publicatie
- 4 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9152
- Zaaknummer
- 11/3452
Inhoudsindicatie
Loonbelasting / gebruikelijk loon
Tijdens een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende, een B.V., over het onderhavige jaar geen gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen ten aanzien van de werkzaamheden van twee directeur grootaandeelhouders. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij een afspraak met de inspecteur had om een lager gebruikelijk loon in aanmerking te mogen nemen. Daartoe is onvoldoende dat de inspecteur niet heeft gereageerd op een verzoek van belanghebbende om dit toe te staan en haar te berichten indien de inspecteur het niet met dit verzoek eens is. De inspecteur beroept zich terecht op interne compensatie nu naheffing ten aanzien van het gebruikelijk loon ten aanzien van één van de beide werknemers ten onrechte heeft plaatsgevonden, maar de naheffingsaanslag niet dient te worden verminderd nu de inspecteur zich terecht op het standpunt stelt dat de naheffing ten aanzien van de andere werknemer reeds aanstonds dient te worden gebruteerd bij wijze van eindheffing. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de belasting en premie feitelijk en juridisch op de betreffende werknemer kon verhalen op het moment waarop hij het loon genoot.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3452
Uitspraakdatum: 3 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 25 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen naar een bedrag van € 6.651 (aanslagnummer [nummer]A.01.5501).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken met procedurenummers 11/3452 tot en met 11/3455 zijn gelijktijdig behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. De heer [directeur] hield in 2005 50% van de aandelen in belanghebbende. Voor zijn werkzaamheden als directeur van belanghebbende in de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 ontving hij een salaris van € 16.000.
2.2. Tijdens een boekenonderzoek bij belanghebbende in 2010 is geconstateerd dat geen zogeheten gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking is genomen. Op basis van deze bepaling bedaagt het gebruikelijk loon in 2005 € 38.118 per jaar. Bij een dienstverband van de heer [directeur] van 1 mei tot 31 december komt dit neer op € 25.412 (8 maanden maal € 38.118 gedeeld door 12 maanden). Nu de heer [directeur] in werkelijkheid een salaris van € 16.000 heeft ontvangen, is de correctie becijferd op € 9.412 (€ 25.412 minus € 16.000). Voorts is bij het opleggen van de naheffingsaanslag een bedrag aan gebruikelijk loon voor [de heer R] in aanmerking genomen van € 6.424. De naheffingsaanslag is becijferd op 42% van € 15.836 (€ 9.412 plus € 6.424) is € 6.651.
2.3. De inspecteur voert aan dat de naheffing ten aanzien van een gebruikelijk loon voor [de heer R] ten onrechte heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft hij zich op interne compensatie beroepen en gesteld dat de naheffing ten aanzien van het gebruikelijk loon van de heer [directeur] had dienen plaats te vinden tegen het gebruteerde tarief van, naar de rechtbank begrijpt, 72,2% nu niet aannemelijk is geworden dat de ten onrechte niet ingehouden en afgedragen loonheffingen op de heer [directeur] zullen worden verhaald en voorts niet aannemelijk is dat belanghebbende de belasting en premie niet aanstonds maar later voor haar rekening heeft genomen.
2.4. Belanghebbende bestrijdt, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet dat betreffende het in 2.1 genoemde dienstverband de gebruikelijk loon regeling van toepassing is. Zij stelt echter dat zij toestemming had van de belastingdienst om een lager gebruikelijk loon in aanmerking te nemen nu de inspecteur niet heeft gereageerd op een verzoek om dit toe te staan. In verband daarmee wijst belanghebbende op de volgende zinsnede in haar verzoek: “Indien u het er niet mee eens bent, verzoeken wij u dit ons te berichten”.
2.5. De rechtbank overweegt dat de last om aannemelijk te maken dat, zoals zij stelt, voor 2005 een lager gebruikelijk loon ten aanzien van het dienstverband van de heer [directeur] in aanmerking dient te worden genomen dan € 25.412 op belanghebbende rust (vergelijk Hoge Raad 9 oktober 2009, nr. 08/02433, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BH0546).
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De rechtbank deelt haar conclusie niet dat de inspecteur, door niet te reageren op de in 2.4 genoemde brief, akkoord ging met het in aanmerking nemen van een lager gebruikelijk loon. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van de inspecteur dat hij bedoelde brief niet heeft ontvangen. Het had bovendien op de weg van belanghebbende gelegen om de brief te voorzien van haar naw-gegevens en/of fiscaal nummer en, toen een reactie uitbleef, contact op te nemen met de inspecteur om in ieder geval de ontvangst van de brief te verifiëren.
2.7. In bedoelde brief staat dat sprake is van een startend bedrijf dat het gebruikelijk loon niet kan betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze enkele stelling, die niet door objectief controleerbaar bewijsmateriaal wordt gestaafd, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een lager dan gebruikelijk loon diende uit te betalen om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen (vergelijk Hoge Raad 6 september 2002, nr. 37 205, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AE7072).
2.8. De rechtbank overweegt dat terecht een gebruikelijk loon in aanmerking is genomen van € 25.412, zodat over een bedrag van € 9.412 te weinig loonbelasting is ingehouden en afgedragen. Belanghebbende stelt dat de loonheffing niet dient te worden gebruteerd omdat zij de verschuldigde loonbelasting zal verhalen op de heer [directeur]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt dat zij op het moment waarop de heer [directeur] het loon genoot, de belasting en premie feitelijk en juridisch op hem kon verhalen. Aangenomen moet worden dat belanghebbende aanstonds de belasting en premie voor haar rekening heeft genomen.
2.9. Nu het beroep van de inspecteur op interne compensatie, gelet op het in 2.8 overwogene, terecht is, dient de naheffingsaanslag in stand te blijven. Er is een bedrag van € 6.795 (€ 9.412 maal 72,2%) te weinig loonbelasting ingehouden en afgedragen, terwijl € 6.651 is nageheven. De naheffingsaanslag dient in stand te blijven.
2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 augustus 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.