Rechtbank Den Haag, 05-11-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15259, AWB-12_8836
Rechtbank Den Haag, 05-11-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15259, AWB-12_8836
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 november 2013
- Datum publicatie
- 3 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:15259
- Zaaknummer
- AWB-12_8836
Inhoudsindicatie
Het in één uitspraak op bezwaar beslissen op de bezwaren van twee afzonderlijke partijen is niet mogelijk. Een tweede uitspraak op bezwaar is eveneens niet mogelijk.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/8836 en SGR 13/7661
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2013 in de zaken tussen
Hoogheemraadschap van Delfland, gevestigd te Delft, eiser
(gemachtigde: [A]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Delfland, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 17 november 2010 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats], op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 248.709.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting (eigenarendeel niet-woning) voor het jaar 2008 (hierna: de aanslag).
Eiser heeft tegen de beschikking bij brief van 17 december 2010 bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. In dit geschrift heeft verweerder ook beslist op een bezwaar van [B] B.V. ([B]) gericht tegen een aan [B] verzonden waardebepaling van voornoemd object waarbij [B] voor de onroerendezaaksbelasting (gebruikersdeel) is aangeslagen voor het jaar 2008.
Eiser heeft bij brief van 12 september 2012 beroep ingesteld (ingenomen als zaaknummer SGR 12/8836).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2012 (nogmaals maar nu afzonderlijk) beslist op het bezwaar van eiser van 17 december 2010. Hiertegen heeft eiser bij brief van 12 december 2012 beroep ingesteld. Dit beroepschrift is geregistreerd onder zaaknummer SGR 13/7661.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013 te Den Haag.
Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van [C] en [D], allen advocaat te Amsterdam, en bijgestaan door [E], taxateur te [plaats]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [F] en [G], bijgestaan door [H], taxateur.
Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eiser (zaaknummers 12/11379 tot en met 12/11381) gericht tegen de handhaving van de WOZ-beschikkingen 2009, 2010 en 2011 inzake het onderhavige object en de daarbij opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting (eigenarendeel). Verder zijn tegelijkertijd behandeld de beroepen van [B] (zaaknummers 12/8867, 13/7663, 12/11375, 12/11376 en 12/11378) gericht tegen de handhaving van de WOZ-beschikkingen 2008 tot en met 2011 van het onderhavige object en de opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting (gebruikersdeel).
Overwegingen
1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI), genaamd [I], met bijbehorende gebouwen, installaties, infrastructuur en perceel.
2. Met dagtekening 17 november 2010 heeft verweerder WOZ-beschikkingen genomen over de AWZI inzake het kalenderjaar 2008 en aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd aan respectievelijk eiser als eigenaar en aan [B] als gebruiker. Hiertegen hebben eiser en [B] elk afzonderlijk bezwaar gemaakt.
3. In de uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2012 is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“Onderwerp Datum Uitspraak op bezwaar WOZ-beschikkingen 2008 2 augustus 2012
Geachte heer (..),
Naar aanleiding van de door u ingediende bezwaren namens het Hoogheemraadschap van Delfland, [B] B.V. en [J] B.V. tegen de door de gemeente Midden-Delfland genomen WOZ-beschikking en opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen, betreffende het object aan de [adres] in [plaats], deel ik u het volgende mede.
1 Ontvankelijkheid
Belastingjaar 2008 De WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB) 2008 zijn verenigd op één biljet dat gedagtekend is op 17 november 2010.
Namens het Hoogheemraadschap van Delfland en [B] B.V. heeft u daartegen bij brieven van 17 december 2010 bezwaar gemaakt.
Daarbij zijn de wettelijke termijnen in acht genomen en ook overigens voldoen de bezwaren aan de daaraan te stellen eisen.
Belastingjaren 2009, 2010 en 2011
Met dagtekening 30 december 2011 zijn WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB genomen ten aanzien van de jaren 2009, 2010 en 2011, te name van het Hoogheemraadschap van Delfland, [B] B.V. en [J] B.V..
Namens het Hoogheemraadschap van Delfland, [B] B.V. en [J] B.V. heeft u bij brieven van 17 januari 2012 daartegen bezwaren ingediend. Daarbij wordt verwezen naar de reeds ingenomen standpunten in de stukken betreffende het belastingjaar 2008.
(…)
12 Conclusie(…)
Derhalve verklaar ik uw bezwaar ongegrond.
(..)”.
4. Partijen hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat bij uitspraken van 20 november 2012 afzonderlijk is beslist op de bezwaren gericht tegen de WOZ-beschikkingen 2008, 2009, 2010 en 2011 en dat zij de uitspraak van 2 augustus 2012 aldus lezen dat daarin slechts beslist is op het bezwaar van eiser en [B] gericht tegen de WOZ-beschikkingen 2008. De beroepen gericht tegen deze besluiten zijn op de zitting tegelijkertijd behandeld.
De rechtbank sluit zich aan bij dit eenparig standpunt van partijen (vergelijk Hoge Raad van 13 mei 2011, nr. 10/02400, ECLI:NL:HR:2011:BQ4267).5. Ingevolge het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ zijn op een bezwaar en een beroep tegen beschikkingen als de onderhavige, ondermeer en voor zover van belang, de artikelen 24a en 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van overeenkomstige toepassing. Artikel 24a, eerste lid, van de AWR luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Hij die bezwaar heeft tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking kan daartegen bezwaar maken bij één bezwaarschrift.”
Artikel 25, vierde lid, van de AWR luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Indien bezwaar is gemaakt tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking, kan de inspecteur de uitspraken vervatten in één geschrift.”
In de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1997/98, 25175, nr. 5) bij voornoemd artikel 24a is uitdrukkelijk aan de orde gekomen dat een bezwaarschrift niet door meerdere belanghebbenden gezamenlijk kan worden ingediend. Dit volgt ook uit de tekst van het artikel zelf. Daarin is immers bepaald dat "hij die bezwaar heeft, (...) bezwaar kan maken".
6. Uit de formulering van de wettelijke bepalingen, alsmede de parlementaire toelichting daarop, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat het niet mogelijk is om op bezwaarschriften, die namens verschillende belastingplichtigen zijn ingediend, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar te beslissen. (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 april 2010, nrs. 09/00433 en 09/00434, ECLI:NL:GHAMS:2010: LJN BM2796). Hieraan doet niet af dat het om hetzelfde belastingobject gaat, dat beide belastingplichtigen dezelfde gemachtigde hebben dan wel dat zij op gelijke gronden bezwaar en beroep hebben ingesteld.
7. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat verweerder ten onrechte in één geschrift heeft beslist op de bezwaren van beide belastingplichtigen. Het beroep zal daarom, voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2012 (zaaknummer 12/8836), gegrond worden verklaard en deze uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd.
8. Met betrekking tot de uitspraak op bezwaar van 20 november 2012 inzake 2008 (zaaknummer SGR 13/7661) overweegt de rechtbank het volgende. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, brengt mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing die verweerder - zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld (vgl. HR 20 januari 2012, nr. 010/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516).
9. Gelet op voornoemd arrest is met de uitspraak van verweerder van 2 augustus 2012 de bezwaarfase geëindigd. Dit brengt met zich dat het beroep van eiser gericht tegen de nadere beslissing van verweerder van 20 november 2012 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2013, nr. 12/00203, ECLI:NL:GHARL:2013:BY8816).
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij twee samenhangende zaken vastgesteld op € 1.179 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
11. Wegens samenhang is voor de onderhavige twee zaken slechts eenmaal griffierecht geheven.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2012, gegrond;
- vernietigt die uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiser;
- verklaart het beroep, gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 20 november 2012, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.179, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.