Rechtbank Den Haag, 10-06-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7479, AWB - 14 _ 10395
Rechtbank Den Haag, 10-06-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7479, AWB - 14 _ 10395
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 juni 2015
- Datum publicatie
- 21 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:7479
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:1605, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 10395
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking ontkenner KB Lux rekening terecht gegeven
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/10395 t/m SGR 14/10399
(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 29 augustus 2014 ten aanzien van eiser met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2013 vijf informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. De gemachtigde is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers].
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank [naam 1] te [plaats 2] [naam 1]. De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer 207990 met een saldo op 31 januari 1994 van (in totaal) ƒ 412.394,51 (één termijndeposito van ƒ 412.547,59 en een zichtrekening van ƒ 153,08 negatief) ten name van [naam 2]. Verweerder heeft eiser als houder van die rekening geïdentificeerd.
2. Eiser, geboren op [geboortedatum 1], was tot [datum] gehuwd met
[echtgenoot] geboren op [geboortedatum 2]. Eiser heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2009 tot en met 2013 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een [naam 1] rekening.
3. Bij brieven van 31 juli 2014 heeft verweerder eiser verzocht om nadere gegevens over de onder 1 genoemde [naam 1] rekening te verstrekken, waaronder de saldigegevens op 1 januari en 31 december van de jaren 2009 tot en met 2013 dan wel de gegevens waar het eerder op de [naam 1] rekening gestalde vermogen in de jaren 2009 tot en met 2013 is aangehouden en de gegevens over de besteding van dat vermogen.
4. Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de gemachtigde aangegeven dat eiser in de jaren 2009 tot en met 2013 geen buitenlandse bankrekening heeft aangehouden. Verweerder heeft bij brief van 21 augustus 2014 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie te verstrekken. Bij brief van 25 augustus 2014 heeft de gemachtigde herhaald dat eiser in de jaren 2009 tot en met 2013 geen buitenlandse bankrekening heeft aangehouden. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven.
Geschil 5. In geschil is of verweerder de informatiebeschikkingen terecht heeft gegeven.
6. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
7. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiser voor de jaren 2009 tot en met 2013 van belang kon zijn, omdat die informatie opheldering zou kunnen geven over de vraag of eiser in dat jaar over niet door hem aangegeven vermogen beschikte (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit onder meer het zogenoemde BVR-systeem van de belastingdienst naar voren komt dat de achternamen en de voornaam op de onder 1 genoemde renseignementen een unieke naamcombinatie oplevert en dat is die van eiser. Voormeld oordeel vindt bevestiging in de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:383, waarin het hof heeft geoordeeld dat eiser terecht als houder van de onder 1 genoemde [naam 1] rekening is geïdentificeerd. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de hoogte van het saldo van de [naam 1] rekening op
31 januari 1994 en de wijze waarop dat saldo was belegd, aannemelijk dat eiser een belegging voor de lange termijn heeft aangehouden zodat niet uitgesloten is dat hij in de jaren 2009 tot en met 2013 nog steeds over (een deel van) dat saldo heeft kunnen beschikken.
8. De omstandigheid dat de renseignementen saldigegevens uit het jaar 1994 bevatten, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, nu voor de bevoegdheid van verweerder tot het stellen van vragen op de voet van artikel 47, eerste lid, van de Awr niet vereist is dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een [naam 1] rekening heeft gehad in de jaren waarover informatie wordt opgevraagd; een redelijk vermoeden daartoe is voldoende (vgl. Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1016). Ook het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, (ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216), faalt, nu in het aldaar voorliggende geval de gerechtigdheid tot een buitenlandse bankrekening niet aannemelijk was gemaakt.
9. Gelet op het vorenstaande kon eiser dan ook niet volstaan met de enkele ontkenning dat hij in de jaren 2009 tot en met 2013 een buitenlandse bankrekening had. Eiser heeft derhalve niet voldaan aan zijn informatieverplichting, zodat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven.
10. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en
mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.
griffier voorzitter