Home

Rechtbank Den Haag, 25-07-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10732, AWB - 16 _ 322

Rechtbank Den Haag, 25-07-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10732, AWB - 16 _ 322

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
25 juli 2017
Datum publicatie
13 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:10732
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 322

Inhoudsindicatie

de Wet op de kansspelbelasting (tot 1 november 2008)

X was inwoner van Nederland.

X heeft vanuit Nederland bij een aanbieder die handelt onder de naam PartyPoker deelgenomen aan internetpoker en daarbij prijzen gewonnen.

PartyPoker was in de onderhavige jaren binnen de Europese Unie gevestigd.

De inspecteur heeft aan X naheffingsaanslagen kansspelbelasting opgelegd.

In geschil is of de naheffing in strijd is met artikel 56 van het VWEU, en zo niet, of de vrijstelling van artikel 52 BvdB 2001 van toepassing is.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Wet op de kansspelbelasting prijzen behaald met kansspelen die via internet werden gespeeld, ongeacht of de aanbieder in Nederland of in een andere lidstaat van de Europese Unie was gevestigd op dezelfde wijze in de heffing betrok. Internetpoker kan niet worden aangemerkt als casinospel als bedoeld in de Wet op de kansspelbelasting. De heffing is niet in strijd met art. 56 VWEU.

De door X overgelegde beschikking van de Europese commissie met betrekking tot het onderscheid tussen online en fysieke casino’s en het arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot verlenen van een monopolie voor het beheer van paardenweddenschappen leiden niet tot een ander oordeel.

X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gewonnen prijzen onderworpen zijn aan een met de kansspelbelasting vergelijkbare buitenlandse belasting. De vrijstelling van artikel 52 BvdB 2001 is niet van toepassing.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent X een immateriële schadevergoeding en een proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 16/322, 16/323 en 16/324

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd naar een bedrag van € 126.322.

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd naar een bedrag van € 93.100.

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari tot en met 31 oktober 2008 een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd naar een bedrag van € 103.416.

Eiser heeft op 4 mei 2010 tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar aangetekend

Verweerder heeft met dagtekening 4 december 2015 uitspraken op de bezwaarschriften van eiser gedaan en daarbij de bezwaren afgewezen.

Eiser heeft op 14 januari 2016 beroep aangetekend tegen deze uitspraken op bezwaar.

Verweerder heeft verweerschriften met bijlagen ingediend.

Eiser heeft bij brief van 11 juni 2017 nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was in de onderhavige jaren inwoner van Nederland. In die jaren heeft eiser vanuit Nederland bij onder meer een aanbieder die handelt onder de naam PartyPoker deelgenomen aan internetpoker en daarbij prijzen gewonnen. PartyPoker was in de onderhavige jaren binnen de Europese Unie gevestigd.

2. In een brief van 18 maart 2010 heeft eiser aan verweerder geschreven:

“Tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting is (mede hiermee) bezwaar gemaakt (…). Deze bezwaren zullen – voorzover mogelijk – behandeld worden in het kader van de u bekende proefprocedures. Indien de naheffingsaanslagen vernietigd worden al dan niet na (cassatie)beroep (…)” Verweerder heeft hierop in zijn brief van 26 maart 2010 aan eiser geschreven: "De bezwaren worden aangehouden tot na de proefprocedures.”

3. In de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen ziet een bedrag van € 27.375 (2006),

€ 29.058 (2007) en € 5.002 (2008) aan kansspelbelasting op prijzen behaald bij PartyPoker.

4. In de bezwaarschriften heeft eiser geschreven:

“Ik wil tegen deze naheffingsaanslag formeel bezwaar aantekenen, zodat deze bezwaren in het kader van de u bekende proefprocedures worden meegenomen (…) en “Mij is bekend dat in overleg met u een proefprocedure wordt opgezet waarin alle bovenstaande punten voorgelegd zullen worden aan de rechter. Graag zal ik me voegen naar de uitspraak van de rechter in die proefprocedure.”

Geschil

5. In geschil is:

  1. of de naheffing kansspelbelasting in verband met de pokerresultaten behaald bij PartyPoker in strijd is met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en zo niet;

  2. of de vrijstelling van artikel 52 Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (BvdB 2001) van toepassing is.

5.1.

Eiser stelt primair dat als internetpoker onder de wetgeving geldend in de periode voor de wetswijziging in 2008 moet worden aangemerkt als casinospel, er sprake is van strijd met artikel 56 VWEU, aangezien de heffing tot die tijd dan ten onrechte op grond van artikel 1, onder b, of c, van de Wet op de kansspelbelasting (WKB oud) plaatsvindt bij de gerechtigde van de met het kansspel behaalde prijzen. Eiser ontleent zijn standpunt aan Hoge Raad 11 juli 2014, nr. 12/05519, ECLI:NL:HR:2014:1624. Uit de woorden ‘zonder voorbehoud’ in rechtsoverweging 3.2.3 van het arrest kan volgens eiser worden opgemaakt dat poker in al zijn vormen moet worden aangemerkt als casinospel, dus ook internetpoker. Hetgeen betekent dat de heffing van kansspelbelasting dan dient plaats te vinden bij de aanbieder van het spel ingevolge artikel 1, onder a, van de WKB oud. Mocht dit niet zo zijn dan doet eiser subsidiair een beroep op artikel 52 van het BvdB 2001. Volgens eiser hebben de aanbieders kansspelbelasting betaald in het land van vestiging.

Eiser wijst er voor zijn primaire standpunt nog op dat volgens de Europese Commissie (Commission Decision 2012/140/EU, 20 september 2011, C35/2010) geen fundamenteel verschil bestaat tussen internetpoker en live poker en dat deze soorten daarom in beginsel fiscaal gelijk dienen te worden behandeld. Voorts wijst eiser erop dat het Hof van Justitie in de zaak Zeturf Ltd tegen Premier ministre (30 juni 2011, zaaknr. C-212/08) heeft geoordeeld dat paardenweddenschappen via traditionele kanalen en via internet moeten worden beschouwd als één markt. Niet valt in te zien waarom dit anders zou zijn voor live poker en internetpoker en het begrip ‘casinospelen’, aldus eiser.

5.2.

Eiser stelt dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak is overschreden. Eiser stelt dat hij nooit heeft verzocht of ingestemd met het aanhouden van het bezwaar in afwachting van een andere procedure. Indien verweerder de termijn terecht heeft opgeschort dan is deze termijn maximaal opgeschort tot 11 juli 2014, althans tot en met 27 februari 2015.

6. Verweerder stelt dat er in de periode voor de wetswijziging van 2008 geen verschil in heffingsgrondslag bestond bij buitenlandse en binnenlandse internetkansspelen waardoor er geen strijd is met het EU-recht. Het arrest van de Hoge Raad waar eiser naar verwijst, ziet enkel op zogenoemde ‘live pokertournooien’(aan speeltafels). Voorts is sprake van een rechtvaardigingsgrond voor de aparte regelgeving voor casino’s en internetkansspelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden van art 52 BvdB 2001 is voldaan. Volgens verweerder is de redelijke termijn met twee maanden overschreden.

Beoordeling van het geschil

7. Het vrij verkeer van diensten in de zin van artikel 56 VWEU verlangt niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van iedere beperking – ook indien deze zonder onderscheid voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten geldt – die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (zie uitspraak Hof van Justitie in de zaken C‑344/13 en C‑367/13, rechtsoverweging 26).

8. Ingevolge de WKB oud, werd bij prijzen behaald met kansspelen die via internet werden gespeeld, ongeacht of de aanbieder in Nederland of in een andere lidstaat van de Europese Unie was gevestigd, kansspelbelasting geheven over de prijzen bij de gerechtigden van die prijzen. Ook werd in beide gevallen hetzelfde tarief toegepast. Er bestond dus geen verschil in behandeling. De stelling van eiser dat het verschil in behandeling wordt opgeroepen door de omstandigheid dat internetpoker ten onrechte niet als casinospel wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 1, onder a, van de WKB oud kan de rechtbank evenmin volgen. In het arrest van 11 juli 2014 waar eiser naar verwijst heeft de Hoge Raad niet geoordeeld dat poker in al zijn vormen moet worden aangemerkt als casinospel in de zin van artikel 1, onder a, van de WKB oud, maar dat poker in artikel 4 van de zogenoemde Beschikking Casinospelen zonder voorbehoud wordt aangemerkt als casinospel; een spel dus wat in een (speel) casino mag worden aangeboden. In die beschikking wordt aan Holland Casino een vergunning verleend tot het organiseren van een speelcasino in verschillende gemeentes in Nederland. Het betreft het spelen van poker in een ruimte aan speeltafels. In de parlementaire geschiedenis bij de wetswijziging in 2008 (blz. 1 en 2 van de Memorie van Toelichting, TK, vergaderjaar 2005/2006, nr. 30583, nr. 3) is – voor zover van belang – ook het volgende opgemerkt:

“Juist voor deze tafelspelen in casino’s is om voornoemde reden begin jaren 80 van de vorige eeuw een apart heffingssysteem in de wet opgenomen” en

“Op basis van de huidige wet dient heffing van kansspelbelasting bij spelen via internet plaats te vinden bij de prijswinnaar. Er is immers geen sprake van casinospelen.”

9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, maakte het Nederlandse heffingsregime naar het oordeel van de rechtbank geen onderscheid tussen aanbieders van binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat internetpoker ten onrechte niet als casinospel wordt aangemerkt merkt de rechtbank nog het volgende op. Dat de Europese Commissie (de Commissie) in het besluit van 20 september 2011 van mening is dat de verschillen tussen online en fysieke casino’s te gering zijn om een onderscheid in rechte en in feite te kunnen maken, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten of een dergelijk besluit van belang is voor deze procedure zag het op de vraag of er sprake was van een steunmaatregel voor online kansspelexploitanten die op grond van de Deense wetgeving een belastingvoordeel genoten dat fysieke casino’s werd onthouden. Van een dergelijk selectief voordeel is hier geen sprake. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op grond van genoemd besluit van de Commissie te oordelen dat de onderhavige heffing in strijd is met artikel 56 VWEU. De uitspraak van het Hof van Justitie van 30 juni 2011 waar eiser naar verwijst maakt het oordeel van de rechtbank evenmin anders. Eiser heeft niet (voldoende) onderbouwd waarom het antwoord op de vraag of het verlenen van een monopolie voor het beheer van paardenweddenschappen buiten de renbaan aan een Nationale aanbieder een schending is van de vrijheid van dienstverrichting, relevant is voor het onderhavig geschil. Dat het Hof heeft geoordeeld dat de markt van paardenweddenschappen als één markt moet worden beschouwd ongeacht de vraag of de betrokken weddenschappen via traditionele kanalen op fysieke locaties of via internet worden aangeboden is daarvoor onvoldoende.

10. Eiser heeft aangevoerd dat de prijzen zijn vrijgesteld van kansspelbelasting op grond van artikel 52 van het Bvdb 2001. Het artikel waarop eiser zich beroept voorziet in de vrijstelling van kansspelbelasting als de desbetreffende prijs is onderworpen aan een gelijksoortige belasting die vanwege een andere mogendheid wordt geheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het enkele stellen daarvan, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gewonnen prijzen onderworpen zijn aan een met de kansspelbelasting vergelijkbare buitenlandse belasting.

Vergoeding van immateriële schade

11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus de Hoge Raad. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Bij overschrijding van deze termijn dient tevens te worden bepaald in hoeverre de overschrijding is toe rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechterlijke macht. Voor deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de redelijke termijn in de onderhavige zaak te bekorten.

12. De ontvangstdatum van het bezwaarschrift is 4 mei 2010. Verweerder heeft op

4 december 2015 uitspraken op bezwaar gedaan. Het beroepschrift is ingediend op

14 januari 2016. De uitspraak van deze rechtbank is gedaan op 25 juli 2017. De termijn is geëindigd met deze uitspraak van de rechtbank. Tussen 4 mei 2010 en de datum van deze uitspraak, is een periode van 7 jaren en ruim 2 maanden verstreken, zodat er in beginsel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met 5 jaren en ruim 2 maanden.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser - gelet op hetgeen is opgenomen onder 2 en 4 - ermee akkoord gegaan het bezwaarschrift aan te houden totdat de belastingrechter in hoogste instantie zich heeft uitgesproken over de geschilpunten inzake de heffing van de kansspelbelasting bij buitenlandse kansspelen, of dit aspect daar nu deel van uitmaakte of niet. Gelet hierop dient in ieder geval de periode tot 27 februari 2015 (de datum waarop de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de zaken 13/04929 (ECLI:NL:HR:2015:471) en 14/03069 (ECLI:NL:HR:2015:472)) buiten beschouwing te worden gelaten.

14. Tussen de uitspraakdatum van 25 juli 2017 en 27 februari 2015 zijn twee jaren en bijna vijf maanden verstreken, zodat de redelijke termijn met (afgerond) vijf maanden is overschreden. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, geldt als uitgangspunt dat voor de schadevergoeding een tarief wordt gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500. De overschrijding van de termijn moet deels worden toegerekend aan de bezwaarfase en deels aan de beroepsfase. De uitspraak op bezwaar is van 4 december 2015, dus een overschrijding van de termijn van een half jaar met afgerond vier maanden. Het overige deel van de termijnoverschrijding (afgrond één maand) moet worden toegerekend aan de beroepsfase. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen tot vergoeding van 4/5 deel van € 500 (= € 400) en de Staat tot vergoeding van 1/5 deel van € 500 (= € 100).

15. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (zie Hoge Raad 20 maart 2015, zaaknummer 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660).

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond;

 veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser van

 € 400;

 veroordeelt de Staat tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 100;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990; en

 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.

Rechtsmiddel