Rechtbank Den Haag, 12-12-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14805, 17_4177 17_4178 en 17_4179 IBPVV
Rechtbank Den Haag, 12-12-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14805, 17_4177 17_4178 en 17_4179 IBPVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 december 2017
- Datum publicatie
- 15 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:14805
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:3077, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17_4177 17_4178 en 17_4179 IBPVV
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in 2009 een woning gekocht. In haar aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010, 2011 en 2012 is de woning aangemerkt als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001. In 2010 is door verweerder een huisbezoek aan de woning gebracht waarbij is vastgesteld dat de woning in dat jaar werd verhuurd. In 2011 verzoekt de gerechtsdeurwaarder om een adresonderzoek, welk onderzoek is gesloten nadat eiseres heeft verklaard in de woning te wonen. In 2013 is een hennepkwekerij in de woning aangetroffen waarna een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de ex van eiseres.
De aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 zijn conform aangiften opgelegd. In 2015 heeft verweerder de Officier van Justitie verzocht om gegevens te verstrekken uit het strafrechtelijk onderzoek naar de ex. Nadat verweerder tot de conclusie is gekomen dat de woning in 2010, 2011 en 2012 niet als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert zijn voor de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen (IB/PVV) opgelegd en voor 2012 een aanslag IB/PVV. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verweerder behoefde in redelijkheid niet aan de juistheid van de ingediende aangiften te twijfelen. Het huisbezoek in 2010 was gebracht in het kader van een onderzoek gericht op de heffing van omzetbelasting bij de ex. Voorts is verweerder bevoegd om voor de belastingheffing bij eiseres gebruik te maken van informatie uit het strafdossier van een ander.
Ten aanzien van 2010 is niet in geschil dat de woning het hele jaar werd verhuurd. Ten aanzien van 2011 en 2012 acht de rechtbank, gelet op de verklaringen uit het strafdossier en het verzoek van de deurwaarder, niet aannemelijk dat de woning eiseres meer dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de woning voor de jaren 2010, 2011 en 2012 terecht niet aangemerkt als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001.
De opgelegde vergrijpboetes zijn door de rechtbank vernietigd nu verweerder er niet in is geslaagd (voorwaardelijke) opzet aannemelijk te maken. Beroepen in zoverre gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/4177, SGR 17/4178 en SGR 17/4179
(gemachtigde: drs. J . J . Warnawa),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht. Tevens zijn voor alle jaren vergrijpboetes opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 mei 2017 de navorderingsaanslagen en de aanslag verminderd. De in rekening gebrachte heffingsrente/belastingrente en de opgelegde vergrijpboetes zijn overeenkomstig verminderd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk met bijlagen ingediend. Dit stuk is op 27 september 2017 door de rechtbank ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.G.A. de Jong en mr. W. van Wendel de Joode.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank van eiseres een nader stuk ontvangen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft samen met [persoon A] (hierna: [persoon A] ) drie kinderen. Op 14 augustus 2009 heeft zij voor € 1.350.000 een woning (de woning) gekocht aan [adres 1] te [woonplaats] . Van 7 september 2009 tot 28 april 2010 en van 14 april 2011 tot 1 januari 2015 heeft zij op dit adres ingeschreven gestaan in de Gemeentelijke Basisadministratie / Basisregistratie Personen (Brp).
2. De woning is op 16 oktober 2009 als te verhuren onroerend goed ingeschreven bij verhuurorganisatie [verhuurorganisatie] . Van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 is de woning verhuurd aan de familie [familienaam] . Een verzoek van de huurder om de huurperiode met 12 maanden te verlengen heeft niet geresulteerd in verlenging van de huur in 2011.
3. Op 16 april 2010 is door de belastingdienst in het kader van een onderzoek een bezoek gebracht aan de woning. Daarbij is gesproken met de familie [familienaam] .
4. Eiseres heeft op 8 april 2011 voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.911 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.815. Zij heeft de woning als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 aangemerkt. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn aangegeven naar € 53.341 negatief.
5. Met dagtekening 31 oktober 2011 heeft de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders aan de gemeente [woonplaats] verzocht een onderzoek in te stellen naar het adres [adres 1] . In het verzoek is het volgende opgenomen:
‘In opgemelde zaak blijkt uit een uittreksel uit de GBA dat [eiseres], zou wonen aan [adres 1] [woonplaats] .
Ons is echter bekend dat betrokkene daar niet woont. Ter plaatse is ons dit medegedeeld door de eigenaar van het pand.
(…).’
Het adresonderzoek is op 13 december 2011 gesloten nadat eiseres heeft verklaard aan [adres 1] te wonen.
6. Eiseres heeft op 31 maart 2012 voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.226 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.881. Zij heeft de woning als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 aangemerkt. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn aangegeven naar € 57.441 negatief.
7. Met dagtekening 27 september 2012 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd conform de ingediende aangifte.
8. Eiseres heeft op 31 maart 2013 voor het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.526 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.547. Zij heeft de woning als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 aangemerkt. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn aangegeven naar € 52.421 negatief.
9. Op 18 juli 2013 is in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is een strafrechtelijk onderzoek naar [persoon A] gestart.
10. Met dagtekening 4 april 2014 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd conform de ingediende aangifte.
11. Op 9 december 2014 heeft [krant] een artikel gepubliceerd waarin staat dat er een hennepkwekerij is aangetroffen in de woning.
12. Met dagtekening 23 maart 2015 heeft verweerder aangekondigd voor het jaar 2012 een onderzoek te starten dat zich voornamelijk zal richten op de door eiseres aangegeven inkomsten uit eigen woning.
13. Met dagtekening 20 oktober 2015 is op grond van artikel 55 van de Algemene Wet door de Belastingdienst aan de Officier van Justitie verzocht om gegevens te verstrekken uit het strafrechtelijk onderzoek naar [persoon A] . Op dit verzoek heeft verweerder, voor zover hier van belang, de volgende informatie ontvangen:
- -
-
het proces-verbaal van een op 19 juli 2013 door een buurvrouw afgelegde getuigenverklaring;
- -
-
het proces-verbaal van een op 14 augustus 2013 gehouden verhoor van [persoon A] ;
- -
-
het proces-verbaal van een op 18 augustus 2013 door eiseres afgelegde getuigenverklaring;
- -
-
het proces-verbaal van een op 21 augustus 2013 gehouden verhoor van [persoon A] ;
- -
-
het proces-verbaal van een op 26 augustus 2013 door eiseres afgelegde getuigenverklaring;
- -
-
het proces-verbaal van een op 5 september 2013 door een buurvrouw afgelegde getuigenverklaring.
14. Het proces-verbaal van de op 19 juli 2013 door de buurvrouw afgelegde verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Sinds 1993 woon ik met mijn gezin in pand welk is gelegen aan [adres 2] . Dit pand is direct naast [de woning] gevestigd.
Het volgende wil ik u hier over verklaren: “
Ongeveer anderhalf jaar geleden tot twee jaar geleden is er een nieuwe buurman komen wonen in [de woning]. Dat er een nieuwe buurman zou komen wonen kwam ik te weten via [ [persoon A] ].
De vrouw van [ [persoon A] ], [eiseres], is eigenaar van het pand.
[ [persoon A] ] vertelde mij dat er een vriend in het pand kwam wonen.
Hij vertelde mij dat deze vriend in de ict werkte en voor geen overlast zou gaan zorgen. Mocht zijn vriend [persoon B] wel overlast veroorzaken, dan moest ik contact met [ [persoon A] ] op nemen.
(…)
Vanuit mijn woonkamer heb ik zicht op het pand dan vooral op de garage en de voordeur. De afstand van mijn woonkamer en [de woning] is ongeveer tien meter. Het zicht op het pand wordt enigszins belemmerd door wat groen, maar ik kan er goed doorheen kijken. Vanuit de slaapkamer heb ik tevens zicht op [de woning].
(…)
[Eiseres] heb ik nooit meer gezien sinds [persoon B] daar woont, hiervoor zag ik dat zij er wel eens was.'
15. Het proces-verbaal dat van het verhoor van [persoon A] d.d. 14 augustus 2013 is opgemaakt luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij de vragen van de verbalisanten vetgedrukt zijn:
‘U heeft gezien dat de politie bij [de woning] aanwezig was. U heeft verklaard dat u de eigenaar bent van de woning. Wat kunt u over dit pand verklaren?
Ik heb volgens mij gezegd dat ik beheerder was.
(…)
Hoe lang heeft u daar zelf gewoond?
Ik heb daar niet echt gewoond, maar [eiseres] wel eens een paar keer als het tussen ons niet zo goed ging.
Wanneer heeft zij er gewoond?
Een paar keer. Maar ze woont nu in [buitenland] en dan kan ze niet ’s avonds weer terug rijden. Dus ik zorg ook voor de kinderen. Er kwam ook veel post voor [eiseres] in dat pand en dat ben ik wel eens op gaan halen.
Wanneer woonde [eiseres] er?
[Eiseres] heeft het huis gekocht en wij zouden er samen gaan wonen met de kinderen. Maar dat is dus niet gebeurd. Er hebben verschillende huurders ingezeten. Elke keer woonde [eiseres] er voor twee a drie weken en dan kwam er weer een huurder. De laatste keer is in 2012 geweest. Ik weet niet meer precies wanneer dit is geweest. Volgens mij zat ze er in september of oktober toen nog even. Ik regelde die huurders.
(…)
Hoeveel huurders heeft u in totaal gehad in het pand?
Ik denk vier ofzo.
(…)
Wie is [naam] ?
Op zijn naam staat de energierekening op.
Wie is dat dan?
Hij is een van de huurders geweest en hij heeft het hek aan de voorkant gemaakt?
(…)
Wanneer heeft hij gehuurd?
In november, december 2012.
Dus dan was [persoon B] de opvolger van [naam] ?
Ja, dat klopt. Er zat geen andere huurder tussen.
(…)
Maar heeft u aan [persoon B] wel eens gevraagd of hij geen overlast aan de buren gaf?
Nee, maar ik heb wel eens aan de buren gevraagd of [persoon B] hen geen overlast bezorgde. Dat ging ook over die tv die zo hard stond.
Wanneer was het dat u bij die buren langsging?
Nou, ik ken die buurvrouw die links van mij woont, al jaren en vrij goed. Toen ik haar een keertje tegenkwam, dit is nog niet zo lang geleden, vroeg ze aan mij wie de mannen waren die in mijn pand woonden. Ik heb toen gezegd dat ze bezig waren met skeletbouw. Ik heb toen gezegd dat als ze last van hen hadden, dat ze mij direct moest bellen.
(…)
Wie van uw huurders in het pand kende u uit de ict?
Er heeft inderdaad een man gezeten die in de ict zit. Ik weet niet meer hoe hij heet of waar hij vandaan kwam.
Wanneer was het?
Een jaar voor [persoon B] ofzo.
Heeft u wel eens over [persoon B] verteld dat hij in de ict zit?
Het zou kunnen dat ik dat heb gezegd. Ik weet het niet meer. Ik zou in ieder geval nooit zo snel tegen iemand zeggen dat hij in de gouddeals zit ofzo. Dat vind ik not done. Het is nog waarschijnlijker dat ik gezegd heb dat hij in de IBC zit. Dat is de skeletbouw.
(…).’
16. Het proces-verbaal van de op 18 augustus 2013 door eiseres afgelegde verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij de vragen van de verbalisant vetgedrukt zijn:
‘Wanneer bent u voor het laatst in de woning geweest aan [adres 1] ?
Gisteren.
En wanneer was u er voor het laatst voordat de kwekerij erin is ontdekt?
Ik heb daar zelf gezeten met mijn kinderen tot en met oktober november 2012. Daarna is het verhuurd waar ik blij mee was. Toen ben ik er weer uit gegaan. Ik ben toen gaan werken in [buitenland] . Ik heb wel eens daar post op gehaald. Ik heb die mensen nooit gezien. Ik reed wel super vaak langs.
Hoe ging dat post halen in zijn werk?
Er staat een postbus bij het hek. Misschien dat ik daar nog een keer ben geweest om erin te kijken. [ [persoon A] ] regelt dat altijd en is daar ook heel goed in.
Wie huurden de woning nadat u eruit bent gegaan.
Ik weet dus niet hoe die mensen heetten. Ik ken die mensen niet. Daarvoor hebben mensen van school het gehuurd en daarvoor weer andere mensen. Ik weet niet altijd wie er zitten. [ [persoon A] ] regelt dat altijd. Ik heb het ook wel eens via de makelaar te huur gezet maar het is nooit via een makelaar verhuurd. [ [persoon A] ] kent zoveel mensen. Hij zit al jaren in het vastgoed. Ik bemoeide me daar niet mee.
Per wanneer zijn die mensen, die als laatste erin zijn gegaan, de woning gaan huren?
Ik denk in november december 2012. Ik weet dat dus niet zeker maar dat denk ik.
(…)
Waarom wordt het huis verhuurd?
Omdat ik doordeweeks in [buitenland] zit. En we tijdelijk in het andere huis zitten op [adres 3] te [woonplaats] . Mijn 3 kinderen zien [adres 3] als hun thuis. Ik heb het huis aan [adres 1] gekocht als investering. Ons huis aan [adres 3] staat te koop. We hebben ook wel eens wat relatieproblemen gehad waardoor het fijn is om wat achter de hand te hebben. Het is verder een duur huis met hoge kosten dus het is fijn als het verhuurd kan worden.
(…)
De woning werd gehuurd door ene [persoon B] . Wie was de huurder voor [persoon B] ?
Daarvoor heb ik er zelf in gezeten. En voor mij hebben er mensen van de [school] in gezeten die hun woning aan het verbouwen waren. Die hebben het toen een tijdje gehuurd.
Hoe lang zaten die mensen van de school erin?
Een aantal maanden. Iets van een half jaar.
(…).’
17. Het niet door [persoon A] ondertekende proces-verbaal van het op 21 augustus 2013 gehouden verhoor luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij de vragen van de verbalisanten vetgedrukt zijn:
‘Vertelde je aan [eiseres] wie de huurders waren?
Nee dat wist ze bijna nooit. Ik maakte de contracten. Zij komt ook niet bij de woning als er huurders inzitten, hooguit voor de post.
Wat heb je [eiseres] verteld over de huurders van eind 2012 en begin 2013?
Weinig, ze was alleen ontevreden over de betaling van de huur.
Heb je namen van huurders van eind 2012 aan haar genoemd?
Weet ik niet.
[Eiseres] heeft verklaard dat degene die voor [persoon B] in de woning verbleef, zijzelf was. Dat was tot ongeveer oktober 2012. Er heeft volgens haar niemand meer tussen haar en [persoon B] gehuurd. Jij hebt echter eerder verklaard dat [naam] de huurder voor [persoon B] de huurder is geweest en dat er niemand anders in de tussentijd heeft gezeten. Hoe kan dit?
Vanaf de aankoop van de woning heeft [eiseres] daar vaker verbleven. In 2012 hebben er mensen van de [school] ingezeten en [eiseres]. Na [eiseres], in november/december heeft [naam] erin gezeten en daarna [persoon B] .
Hoe lang ken je [naam] ?
Niet, die ken ik niet lang.
Waar ken je [naam] van?
Het huis stond op Funda en zo kwamen er mensen op af.
(…).’
18. Het proces-verbaal van de op 26 augustus 2013 door eiseres afgelegde verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij de vragen van de verbalisant vetgedrukt zijn:
‘U verklaarde eerder dat u tot en met oktober/november 2012 in de woning aan [adres 1] hebt gewoond. Vanaf wanneer was u er in gegaan?
Als het pand niet verhuurd was ging ik erin wonen, ik was ook vaak aan [adres 3] . Het zijn in ieder geval geen jaren geweest, we spreken over maanden. [ [persoon A] ] weet dat eigenlijk beter.
(…).’
19. Het proces-verbaal van de op 5 september 2013 door een buurvrouw afgelegde verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt, waarbij de vragen van de verbalisant vetgedrukt zijn:
‘U weet wie [eiseres] is?
Ja, ik ken haar en weet hoe zij er uitziet.
U hebt verklaard dat [eiseres] nog niet eerder bij [de woning] heeft gezien?
Nee, ik heb haar afgelopen weekeinde voor het eerst gezien bij de woning. Zij had haar kinderen bij haar.
[Eiseres] hebt in haar getuigenverklaring verklaard dat zij in oktober/november 2012 zelf in de woning heeft verbleven.
Ik heb haar daar in deze periode nooit gezien. De kinderen ook niet.
Bent u deze periode nog op vakantie geweest?
Nee, ik ben niet op vakantie geweest.
U hebt verklaard dat de buurman [persoon B] al een jaar in de woning verblijft. Hoe weet u dat?
Ik heb erbij gezegd dat ik het niet zeker weet.
De betrokkene verklaren dat [persoon B] daar sinds Januari 2013 verblijft?
Ik weet zeker dat [persoon B] ruim voor de kerst 2012 is ingetrokken. Mijn man en ik viel het op dat er met de kerst 2012 totaal geen verlichting of kerstboom was. Mijn man en ik heb [persoon B] daar ruim voor de kerst gezien. Dit was in het najaar van 2012.
Wie waren de huurders voor [persoon B] ?
Dat waren mensen die hun huis aan het verbouwen waren en tijdelijk in de woning verbleven.’
20. Met dagtekening 16 november 2015 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van zijn voornemen om voor de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes op te leggen. Volgens verweerder kwalificeert de woning niet als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
21. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 366.252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.095. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 4.967. De vergrijpboete is opgelegd op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en bedraagt 50%. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is in zoverre aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen dat een hoger bedrag aan heffingskorting in aanmerking is genomen.
22. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.667 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 4.324. De vergrijpboete is opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr en bedraagt 50%. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is in zoverre aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen dat een hoger bedrag aan heffingskorting in aanmerking is genomen.
23. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.947 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.785. De vergrijpboete is opgelegd op grond van artikel 67d van de Awr en bedraagt 50%. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is in zoverre aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen dat een hoger bedrag aan heffingskorting in aanmerking is genomen.
Geschil
24. Voor de jaren 2010 en 2011 is in geschil of verweerder beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voor 2010, 2011 en 2012 is in geschil of verweerder de woning terecht niet als woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 heeft aangemerkt. Voorts is in geschil of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
25. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslagen voor 2010 en 2011 ten onrechte zijn opgelegd omdat verweerder niet over een nieuw feit beschikt en van kwade trouw geen sprake is. Al bij het bezoek dat de Belastingdienst op 16 april 2010 – dus voordat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 aan eiseres zijn opgelegd – aan de woning heeft gebracht is geconstateerd dat de woning vanaf januari 2010 is verhuurd aan de familie [familienaam] . Verweerder heeft nagelaten nader onderzoek in te stellen. Bovendien mogen volgens eiseres gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek naar [persoon A] niet tegen haar worden gebruikt door verweerder. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de woning ten onrechte niet als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 is aangemerkt. Zij heeft vanaf begin 2011 tot en met december 2012 onafgebroken in de woning gewoond. De vergrijpboetes zijn volgens eiseres ten onrechte opgelegd.
26. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd aangezien hij over een nieuw feit beschikt. Subsidiair stelt hij dat eiseres te kwader trouw is. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de woning geen eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 is. De vergrijpboetes zijn volgens verweerder terecht opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid tot navordering
27. Artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van deze bepaling bevat een uitzondering op deze hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in geval de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast met betrekking tot zowel de aanwezigheid van een nieuw feit als van kwader trouw rust op de inspecteur.
28. De feiten die grond opleverden voor het vermoeden dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld, zijn aan het licht gekomen in het onderzoek dat verweerder heeft ingesteld naar aanleiding van een publicatie door [krant] op 9 december 2014 omtrent de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning. De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens vaste jurisprudentie bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Bij de beoordeling van de vraag of verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan, komt het er in een geval als het onderhavige op aan of verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Naar het oordeel van de rechtbank vormde de inhoud van de aangiften van eiseres op zichzelf geen aanleiding voor nader onderzoek. Uit de stukken van het geding volgt dat het huisbezoek op 16 april 2010 heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoek gericht op de heffing van omzetbelasting bij [persoon A] . Voor verweerder bestaat geen verplichting om dossiers te raadplegen die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen (vgl. Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1515 en Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:249). Van een ambtelijk verzuim door na het huisbezoek geen aantekening te plaatsen in het dossier van eiseres acht de rechtbank geen sprake. De bevindingen van een onderzoek gericht op de heffing van omzetbelasting bij [persoon A] kunnen niet worden aangemerkt als feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn ten aanzien van de heffing van inkomstenbelasting bij eiseres. Verweerder was dus bevoegd om na te vorderen.
29. Het standpunt van eiseres dat de informatie uit het strafrechtelijke onderzoek ten aanzien van [persoon A] die door verweerder op 20 oktober 2015 bij de Officier van Justitie is opgevraagd, niet in het kader van de belastingheffing bij eiseres kan worden gebruikt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ingevolge artikel 47 en 55 van de AWR de bevoegdheid om voor de belastingheffing van eiseres gebruik te maken van informatie uit het strafdossier van een ander. In de brief van 20 oktober 2015 is ook expliciet opgenomen dat het verzoek tevens is gedaan ten behoeve van de belastingheffing van andere belastingplichtigen. Van schending van artikel 6 en artikel 8 van het EVRM is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft de getuigenverklaringen uit het strafdossier conform zijn wettelijke taak gebruikt en niet voor andere doeleinden.
De woning
30. Artikel 3.110 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn voordelen uit eigen woning (…) verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.’
31. Artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw (...) voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat (…).”
32. De definitie van de eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 is in de memorie van toelichting op die bepaling als volgt toegelicht:
‘Een eigen woning moet de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren "anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan". Met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien. Per belastingplichtige kan slechts één woning voor hem als centrale levensplaats dienen (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 144 (MvT).
33. Ten aanzien van het jaar 2010 is niet in geschil dat de woning geheel dat jaar is verhuurd. Van het tijdelijk ter beschikking stellen van de woning aan derden als bedoeld in artikel 3.111, zevende lid, van de Wet IB 2001 is gelet op de duur van de verhuur geen sprake. Voor eiseres geldt de woning in 2010 dan ook niet als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001. De navorderingaanslag voor 2010 is daarom terecht opgelegd.
34. Voor 2011 en 2012 acht de rechtbank niet aannemelijk dat de woning eiseres anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. Uit de gedingstukken volgt veeleer dat de woning (meermaals) tijdelijk door eiseres werd bewoond. De rechtbank baseert dit oordeel met name op de bij de politie afgelegde verklaringen van [persoon A] (onder meer dat er verschillende huurders (“4 of zo”) in hebben gezeten en dat eiseres zelf er elke keer voor twee a drie weken woonde en dat er dan een huurder kwam), op de bij de politie afgelegde verklaringen van eiseres zelf (onder meer dat zij in het pand woonde indien het niet verhuurd was en zij zelf vaak op [adres 3] was, dat de woning eind 2012 is verhuurd, dat zij er daarvoor zelf enkele maanden heeft gezeten en dat de woning daarvoor enkele maanden/een half jaar door mensen van [school] is bewoond) en op het verzoek van 31 oktober 2011 van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders. De bij de politie afgelegde verklaringen van eiseres worden ondersteund door hetgeen bij de politie is verklaard door [persoon A] en de buurvrouw van [adres 2] . De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om aan de bij de politie afgelegde verklaringen van eiseres, [persoon A] en de buurvrouw te twijfelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
35. Eiseres heeft gesteld dat zij de woning in 2009 heeft gekocht met de intentie er te gaan wonen. Om persoonlijke redenen stelt zij er kort te hebben gewoond en daarna terug te zijn gegaan naar [adres 3] en is de woning gedurende geheel 2010 aan de familie [familienaam] verhuurd. Eiseres stelt dat zij in 2011 tot en met december 2012 onafgebroken in de woning heeft gewoond. Ter onderbouwing heeft zij bij haar nadere stuk met dagtekening 22 september 2017 een aantal bijlagen gevoegd (aangifte van diefstal, een bekeuring wegens een snelheidsovertreding, een uitnodiging voor een kinderfeestje, foto’s, een aantal poststukken, verklaringen van een zakenrelatie van [persoon A] , een voormalige buurvrouw en [persoon A] ). De aangifte die eiseres heeft gedaan van diefstal uit haar auto kan enkel bevestigen dat zij rond 14 november 2012 in de woning heeft gewoond, hetgeen in overeenstemming is met de bij de politie afgelegde verklaringen. Aan de omstandigheid dat met de auto van eiseres in juni 2012 in [adres 1] een snelheidsovertreding is begaan kan voor de feitelijke bewoning van de woning geen betekenis worden toegekend. Hetzelfde geldt voor de ongedateerde uitnodiging voor een kinderfeestje, de verklaring van de zakenrelatie en de overgelegde foto’s. Dat aan eiseres gerichte poststukken naar het adres van de woning zijn gestuurd bevestigt enkel dat de woning als postadres is gebruikt, hetgeen door eiseres in haar verklaring van 18 maart 2013 is bevestigd. Daarbij wordt bij de adressering van poststukken door instellingen veelal uitgegaan van de Brp-registratie, zodat aan de adressering van poststukken voor wat betreft feitelijke bewoning geringe betekenis dient te worden toegedicht. De bij het nadere stuk van eiseres gevoegde verklaring van de voormalige buurvrouw zegt onvoldoende over de bewoning van de woning. De verklaring van [persoon A] wijkt dermate af van hetgeen hij eerder bij de politie heeft verklaard, dat de rechtbank deze verklaring zonder deugdelijke toelichting ongeloofwaardig acht. De ter zitting afgelegde verklaring van eiseres dat zij vanaf 2011 tot en met december 2012 onafgebroken in de woning heeft gewoond acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Deze verklaring strookt al niet met de verhuur aan de mensen van school.
36. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de woning voor de jaren 2010, 2011 en 2012 terecht niet is aangemerkt als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. De navorderingaanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 alsmede de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 zijn terecht opgelegd. De beroepen dienen in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Vergrijpboetes
37. Verweerder heeft aan eiseres op grond van artikel 67e van de Awr (2010 en 2011) en op grond van artikel 67d van de Awr (2012) vergrijpboetes opgelegd van 50% van de nagevorderde belasting.
38. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Onder opzet moet worden verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet, het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. Voor voorwaardelijk opzet is bewustheid van het risico een foute aangifte te doen vereist. De bewijslast rust op verweerder. Verweerder heeft daartoe in zijn brief van 16 november 2015 aan eiseres aangevoerd dat eiseres de woning heeft gekocht als investering. Door het langdurig verhuren van het pand wist eiseres volgens verweerder dat de woning haar alleen tijdelijk ter beschikking stond. De woning stond eiseres niet als eigen woning ter beschikking. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd (voorwaardelijke) opzet aannemelijk te maken. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte negatieve inkomsten uit eigen woning opgevoerd, maar verweerder heeft onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van de bewustheid daarvan bij eiseres.
39. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen voor zover gericht tegen de opgelegde vergrijpboetes gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de vergrijpboetes vernietigen.
40. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente/belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Proceskosten
41. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ten aanzien van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank de zaken aan als samenhangend nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschriften 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1 en factor 1 omdat sprake is van 3 samenhangende zaken). Voor een veroordeling van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen aanleiding nu deze kosten in de hier bestreden uitspraken op bezwaar reeds zijn vergoed. Het nadere stuk van eiseres van 27 september 2017 is door de rechtbank niet aangemerkt als conclusie van repliek omdat de rechtbank eiseres niet ingevolge artikel 8:43 van de Awb in de gelegenheid heeft gesteld te repliceren (zie r.o. 7.16 van Hof Den Haag 17 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2397). Voor het indienen van dit stuk wordt derhalve geen vergoeding toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover die zien op de boetebeschikkingen;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover die zien op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.