Home

Rechtbank Den Haag, 06-11-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:16127, SGR 15/7332

Rechtbank Den Haag, 06-11-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:16127, SGR 15/7332

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 november 2017
Datum publicatie
26 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:16127
Formele relaties
Zaaknummer
SGR 15/7332

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft aan X over meerdere jaren navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd ter zake van in het buitenland aangehouden vermogen, waaronder bankrekeningen in het Verenigd Koninkrijk en Isle of Man.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de standstill-bepaling in het VWEU van toepassing is op het door X op de Isles of Man aangehouden banktegoed. Daarom mocht de inspecteur met betrekking tot dit vermogen een navorderingsaanslag opleggen.

De rechtbank verwijst naar de arresten van de Hoge Raad in zaaknummers 14/02497 (ECLI:NL:HR:2017:960) en 14/00969 (ECLI:NL:HR:2017:962).

Het beroep is gegrond omdat de inspecteur met betrekking tot het binnen het Verenigd Koninkrijk aangehouden banktegoed niet voortvarend heeft gehandeld.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 15/7332, 15/7333, 15/7334, 15/7335, 15/7336, 15/7337 en 15/7338

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2017 in de zaken tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. M.E.H. Opgenoort),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

1.1.

Voor het procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 18 april 2016.

1.2.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres haar tegoed bij Bank of Scotland International aanhield in een derde land en besloten de beslissing over de navorderingsaanslagen, voor zover deze betrekking hebben op het door eiseres bij Bank of Scotland International aangehouden tegoed, aan te houden totdat de Hoge Raad in zaaknummer 14/00528 (ECLI:NL:HR:2015:913) arrest heeft gewezen.

1.3.

Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van 15 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:119) heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 arrest gewezen in zaaknummer 14/00528 (ECLI:NL:HR:2017:843). Tevens heeft de Hoge Raad arrest gewezen in zaaknummers 14/02497 (ECLI:NL:HR:2017:960) en 14/00969 (ECLI:NL:HR:2017:962).

1.4.

Eiseres en verweerder hebben desgevraagd gereageerd op het in 1.3 vermelde arrest in zaaknummer 14/00528.

1.5.

De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

Verdere beoordeling van het geschil

2.1.

Naar het oordeel van de rechtbank is de standstill-bepaling in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing op het in 1.2 vermelde door eiseres aangehouden banktegoed. De rechtbank verwijst hierbij naar de arresten van de Hoge Raad in zaaknummers 14/02497 (ECLI:NL:HR:2017:960) en 14/00969 (ECLI:NL:HR:2017:962). Gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 14 van haar tussenuitspraak van 18 april 2016 heeft overwogen en gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de in die uitspraak vermelde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), voor zover deze zien op de navordering in verband met het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, verminderen, in die zin dat enkel de navordering over het banktegoed bij de in 1.2 vermelde bank in stand blijft. Hierbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met aftrek elders belast. Voorts is geen rekening gehouden met een heffingsvrij vermogen, omdat dit reeds bij de aanslagen in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft het voordeel uit sparen en beleggen berekend aan de hand van de door gemachtigde bij zijn brief van 28 augustus 2014 gevoegde bijlagen ‘berekening box 3 voordeel uit sparen en beleggen’ (bijlage 5 bij het verweerschrift). Uit de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat over de omvang van het voordeel uit sparen en beleggen tussen partijen geen geschil bestaat. Nu geen sprake is van persoonsgebonden aftrek is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gelijk aan het voordeel uit sparen en beleggen. De berekening is als volgt:

2.2.

Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en dienen de navorderingsaanslagen te worden verminderd tot de in de tabel hierboven vermelde bedragen vermeld achter ‘voordeel uit sparen en beleggen’.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de volledige proceskosten. Als uitgangspunt voor de vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand geldt dat de hoogte van de vergoeding wordt berekend met inachtneming van de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Artikel 2, derde lid, van het Besluit biedt evenwel de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de in het Besluit opgenomen forfaitaire normen. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire normen bestaat grond, indien de inspecteur het verwijt treft dat hij een beschikking heeft gegeven, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802) of indien het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vergelijk Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Eiseres heeft gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat sprake is van een van de situaties als hiervoor bedoeld. Gelet hierop heeft de rechtbank de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit vastgesteld. De rechtbank heeft hierbij de onderhavige zaken beschouwd als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit. De rechtbank stelt de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.854 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift,

1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 246 (bezwaar) en € 495 (beroep), een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart de beroepen gegrond;

 vernietigt de uitspraken op bezwaar;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.792;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.717;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.208;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.834;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.823;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.469;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.805;

 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.854;

 gelast dat verweerder het door eiseres in zaaknummer 15/7332 betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. E.E. Schotte en mr. D.M. Drok, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

Rechtsmiddel