Rechtbank Den Haag, 30-09-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10788, 19_225 19_227 19_270 19_271 19_272 en 19_273
Rechtbank Den Haag, 30-09-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10788, 19_225 19_227 19_270 19_271 19_272 en 19_273
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 september 2019
- Datum publicatie
- 17 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:10788
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:52, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19_225 19_227 19_270 19_271 19_272 en 19_273
Inhoudsindicatie
Werknemers van eiseres maken gebruik van voertuigen van N BV. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van terbeschikkingstelling en maakt eiseres niet aannemelijk dat de voertuigen (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor goederenvervoer. Evenmin doet eiseres blijken dat de voertuigen op jaarbasis voor minder dan 500 km voor privédoeleinden zijn gebruikt. Bijtelling voor privégebruik auto’s is terecht bij eiseres nageheven nu niet op individueel niveau valt te herleiden welk voertuig aan welke werknemer ter beschikking is gesteld.
Aangezien uit de administratie van eiseres niet blijkt in hoeverre de voertuigen voor privédoeleinden zijn gebruikt is wegens privégebruik verschuldigde omzetbelasting terecht op basis van een forfait vastgesteld en nageheven.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/225, SGR 19/227, SGR 19/270, SGR 19/271, SGR 19/272, SGR 19/273
(gemachtigde: mr. H.A. Elbert),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 ten bedrage van € 9.378. Tevens is bij beschikking € 752 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 2.344 opgelegd (SGR 19/225);
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 ten bedrage van € 5.516. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 1.379 opgelegd (SGR19/227).
Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd:
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 8.280. Tevens is bij beschikking € 1.087 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 2.070 opgelegd (SGR 19/270);
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 ten bedrage van € 14.006. Tevens is bij beschikking € 1.279 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 3.501 opgelegd (SGR 19/271);
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 ten bedrage van € 13.562. Tevens is bij beschikking € 696 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 3.390 opgelegd (SGR 19/272);
- -
-
een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 ten bedrage van € 48.485. Tevens is bij beschikking € 549 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 12.121 opgelegd (SGR 19/273).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 december 2018 de naheffingsaanslagen loonheffingen alsmede de daarbij gegeven rentebeschikkingen gehandhaafd en de bij de naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegde vergrijpboetes vernietigd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2018 de naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede de daarbij gegeven rentebeschikkingen gehandhaafd en de bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegde vergrijpboetes vernietigd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2019.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , [D] , [E] en [F] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 13 juni 2013. Zij exploiteert een aannemingsbedrijf dat is gespecialiseerd in het aanleggen van kabel- en leidingsystemen.
2. Vanaf de oprichtingsdatum tot 31 juli 2015 is mevrouw [A] enig aandeelhouder van eiseres en zijn [A] en haar echtgenoot [B] bestuurders. Vanaf 31 juli 2015 tot 9 februari 2017 is [B] enig bestuurder. Vanaf 9 februari 2017 is [eiseres] . enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. [B] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] .
3. Eiseres is gedurende de jaren van 2014 tot en met 2017 kentekenhouder van de een aantal bestelauto’s (de auto’s). Alle omzetbelasting die bij eiseres in rekening is gebracht op de aanschaf en kosten van de auto’s, is door haar in aftrek gebracht. Het betreft de volgende auto’s:
Kenteken |
Catalogusprijs |
In bezit vanaf |
In bezit tot |
[kenteken] |
€ 39.463 |
Juni 2015 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 15.000 |
November 2013 |
Januari 2016 |
[kenteken] |
€ 24.785 |
Juni 2017 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 24.497 |
Juli 2014 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 39.281 |
December 2015 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 52.802 |
Juli 2017 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 25.410 |
Juli 2017 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 47.533 |
Juni 2014 |
Einde tijdvak |
[kenteken] |
€ 25.000 |
Oktober 2014 |
November 2015 |
4. Eiseres maakt ten behoeve van haar werkzaamheden tot en met 2016 gebruik van uitzendkrachten. De uitzendkrachten die ultimo 2016 in dienst waren bij het uitzendbureau zijn per januari 2017 in dienst getreden bij eiseres. Blijkens aangiften loonheffingen had eiseres gedurende (delen van) de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 2 respectievelijk 3, 8 en 18 werknemers in dienst.
5. Verweerder is bij eiseres een boekenonderzoek gestart teneinde de aanvaardbaarheid van de door haar ingediende aangiften loonheffingen voor de jaren van 2013 tot en met 2017 te onderzoeken. Voor het onderdeel; “auto van de zaak” is het onderzoek uitgebreid naar de heffing van omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017.
6. In het rapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgesteld is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“4.3.2 Beoordeling
In de jaren 2013 tot en met 2017 zijn er meerdere auto’s ter beschikking gesteld aan de werknemers. (…)
Gebleken is dat [eiseres] genoemde (personen)auto’s aan het personeel ter beschikking heeft gesteld en dat geen fiscale bijtelling heeft plaatsgevonden. Door [eiseres] kan geen (sluitend) bewijs worden geleverd waaruit kan worden opgemaakt dat de bijtelling achterwege mocht worden gelaten. Er zijn geen kilometerregistraties bijgehouden. Ook zijn parkeerkosten op kenteken van (vrijwel) alle auto’s in de administratie aangetroffen waarbij de locatie en/of tijdstip niet in verband kan worden gebracht met de werkzaamheden die door [eiseres] zijn uitgevoerd.
Inhoudingsplichtige heeft op grond van bovengenoemde opmerkingen voor de auto’s ten onrechte geen fiscale bijtelling toegepast. Er is niet (strikt) bijgehouden aan welke werknemer, welke auto, gedurende bepaalde perioden ter beschikking is gesteld. Hierdoor dient over de fiscale bijtelling het gebruteerde tabeltarief te worden toegepast en als eindheffing te worden nageheven. Dit percentage is berekend aan de hand van het gemiddeld jaarloon van betreffende werknemers.
(…)
Consequentie Omzetbelasting privégebruik auto
Sinds 1 juli 2011 geldt voor de regeling privégebruik auto dat er sprake is van het verrichten van een dienst. Het tarief is 2,7% van de cataloguswaarde (inclusief BPM en BTW). Alle gereden kilometers voor niet-zakelijke doeleinden, waaronder woon-werkverkeer behoren tot het privégebruik in tegenstelling tot de loonheffingen waarbij woon-werkverkeer wel als zakelijk wordt aangemerkt. Gebleken is dat inhoudingsplichtige met het bovenstaande in het controlejaar geen rekening heeft gehouden. Hiervoor wordt een correctie opgelegd door middel van naheffingsaanslagen.
(…)
Naheffingsaanslagen loonheffingen
In beginsel legt de Belastingdienst een correctieverplichting op als blijkt dat de ingediende aangiften niet juist en/of niet volledig zijn. Inhoudingsplichtige wordt daarmee verplicht om onjuistheden en/of onvolledigheden te herstellen door middel van het indienen van correctieberichten.
Wij hebben echter afgezien van het opleggen van een correctieverplichting over de tijdvakken januari 2014 tot en met december 2017, omdat correcties niet exact zijn toe te rekenen aan de betreffende werknemers.
De fouten over deze tijdvakken zullen wij dan ook, geheel binnen de geest van het besluit van 8 maart 2010. DGB2010/565M, herstellen door middel van het opleggen van naheffingsaanslagen. Deze zijn gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Zie onderstaande specificatie:
Jaar |
Aard van de correctie |
Naheffing |
2014 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ 8.280 |
2015 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ 14.006 |
2016 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ 13.562 |
2017 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ 48.485 |
Totaal |
€ 84.333 |
Naheffingsaanslagen omzetbelasting
Naar aanleiding van de controle worden naheffingsaanslagen omzetbelasting 2014 tot en met 2017 [opgelegd]. Deze zijn gebaseerd op artikel 20, eerste lid, van de AWR. Zie onderstaande specificatie:
Jaar |
Aard van de correctie |
Naheffing |
2014 |
BTW over PGA |
€ 1.652 |
2015 |
BTW over PGA |
€ 3.622 |
2016 |
BTW over PGA |
€ 4.104 |
2017 |
BTW over PGA |
€ 5.516 |
Totaal |
€ 14.894 |
(…).”
7. De naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting zijn opgelegd conform de bevindingen uit het boekenonderzoek.
Geschil
8. In geschil is of de naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in onderhavige jaren sprake is geweest van privégebruik van de auto’s. De hoogte van de naheffingen als zodanig is niet in geschil.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Volgens eiseres zijn de auto’s nagenoeg uitsluitend ingericht voor vervoer van goederen. Daarbij stelt eiseres dat het interieur van de auto’s dermate vervuild was dat onbeschermd privégebruik gevaar zou opleveren voor de inzittenden. Bij haar nadere stukken heeft eiseres foto’s van de door haar uitgevoerde werkzaamheden alsmede een rittenregistratie overgelegd.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslagen loonheffingen
11. Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet LB 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
12. Ten aanzien van het privégebruik auto is in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 bepaald dat indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis wordt gesteld op ten minste (een voor het betreffende jaar geldend) percentage van de waarde van de auto. De auto wordt geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
13. Bij de beoordeling of artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 van toepassing is, dient eerst de vraag beantwoord te worden of eiseres de desbetreffende auto’s aan haar werknemers ter beschikking heeft gesteld. In dat kader rust de bewijslast op verweerder. Pas bij een bevestigende beantwoording van die vraag komt aan de orde of de terbeschikkingstelling ook betrekking heeft op gebruik voor privédoeleinden. In dat kader rust op grond van de slotzin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 de bewijslast op de eiseres (vgl. Hoge Raad 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN3831).
14. Onder terbeschikkingstelling van een auto wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat eiseres de auto’s aan haar werknemers ter beschikking heeft gesteld. In het onderhavige geval werden de auto’s ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever gebruikt, maar werden na werkdagen de auto’s door de werknemers mee naar huis genomen. De betreffende werknemers hadden dan ook de mogelijkheid om de auto’s vóór dan wel na de werkdag te gebruiken. De feitelijke beschikkingsmacht over de auto’s berust dan ook niet bij eiseres, maar bij de werknemers. Daarbij is gesteld noch gebleken dat het voor de werknemers verboden was de auto’s voor privédoeleinden te gebruiken en is evenmin gebleken dat eiseres controle of toezicht heeft gehouden teneinde te kunnen vaststellen of de auto’s voor privédoeleinden werden gebruikt.
15. Voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet LB 1964 en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Eiseres heeft aan de hand van foto’s gewezen op de aard van haar werkzaamheden. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Zonder nadere onderbouwing is de stelling dat het gebruik van de auto’s door werkzaamheden met vervuilde grond aan privégebruik in de weg staat daartoe onvoldoende.
16. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van terbeschikkingstelling van auto’s aan de werknemers en de bovengenoemde uitzonderingssituatie niet aan de orde is, rust op eiseres de last om te doen blijken dat de auto’s in de onderhavige kalenderjaren elk voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Op grond van artikel 13bis van de Wet LB 1964 wordt het voordeel immers op nihil gesteld, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto’s op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden worden gebruikt.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet doen blijken, dat de auto’s op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De bij de nadere stukken gevoegde rittenregistratie, die eiseres kennelijk voorafgaande aan de zitting bij de rechtbank alsnog heeft opgesteld, is daartoe, zonder nadere toelichting, in ieder geval niet toereikend.
18. Eiseres heeft ook niet anderszins doen blijken dat de auto’s op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Gelet hierop hebben de bijtellingen voor het privégebruik van de auto’s door verweerder over de tijdvakken 2014, 2015, 2016 en 2017 naar het oordeel van de rechtbank terecht plaatsgevonden.
19. Nu uit de door eiseres aangedragen gegevens niet op individueel niveau valt te herleiden welke auto aan welke werknemer ter beschikking is gesteld, heeft verweerder terecht op het niveau van eiseres als inhoudingsplichtige nageheven. De naheffingsaanslagen loonheffingen zijn terecht aan eiseres opgelegd.
Naheffingsaanslagen omzetbelasting
20. Onder overweging 14 van deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres de auto’s aan haar werknemers ter beschikking heeft gesteld. In dat oordeel ligt besloten dat eiseres de beschikkingsmacht had over die auto’s. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet heeft doen blijken dat de door eiseres aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s niet voor privédoeleinden zijn gebruikt.
21. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB 1968, wordt het gebruiken van een tot het bedrijf behorende auto voor privédoeleinden van de ondernemer of van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel, wanneer voor die auto recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan. De maatstaf van heffing voor deze belaste handeling wordt ingevolge artikel 8, zevende lid, van de Wet OB 1968 gesteld op de door de ondernemer met het oog op dat gebruik voor de auto gedane uitgaven.
22. Met ingang van 1 juli 2011 geschiedt de heffing van omzetbelasting ter zake van het privégebruik van een auto die door de ondernemer of zijn personeel zowel voor zakelijke doeleinden als voor privédoeleinden wordt gebezigd, op basis van de hiervoor weergegeven regels. Bij het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 december 2011, nr. BLBK2011/2560M (Besluit) is - met ingang van 1 juli 2011 - evenwel goedgekeurd dat de wegens privégebruik verschuldigde omzetbelasting wordt vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van de desbetreffende auto. Die goedkeuring geldt voor de situatie dat uit de administratie van de ondernemer niet blijkt in hoeverre de auto voor privédoeleinden is gebruikt en/of welke kosten hieraan zijn toe te rekenen. Het besluit is - met voor zover van belang dezelfde inhoud - met ingang van 1 juli 2011 vervangen door het Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M, Stcrt. 2012, 14822.
23. Verweerder heeft de door eiseres verschuldigde omzetbelasting wegens privégebruik van de auto’s door haar werknemers vastgesteld aan de hand van de onder overweging 22 vermelde forfaitaire regeling. Uit de arresten van de Hoge Raad van 21 april 2017 (waaronder het arrest ECLI:NL:HR:2017:711) volgt dat dit is toegestaan mits het aldus berekende bedrag aan verschuldigde omzetbelasting niet hoger is dan voortvloeit uit artikel 8, zevende lid, van de Wet OB 1968. Uit die arresten volgt tevens dat de omvang van het privégebruik van een goed dat ook zakelijk wordt gebruikt, niet naar willekeur mag worden vastgesteld doch in beginsel moet berusten op de werkelijke verhouding tussen beide categorieën van gebruik, en dat bij gebreke van concrete gegevens omtrent de werkelijke verhouding tussen beide categorieën, de vaststelling van de omvang van het privégebruik dient plaats te vinden op basis van een redelijke schatting met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Uit die arresten volgt ten slotte dat het aan eiseres is om gegevens te verstrekken voor de vaststelling van de voor het privégebruik van de auto gedane uitgaven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende gegevens verstrekt waarmee verweerder de voor het privégebruik van de auto’s gedane uitgaven kan vaststellen. Eiseres heeft verwezen naar de rittenregistraties en voorts aangevoerd dat er, anders dan woon-werkverkeer, geen privéritten zijn geweest. Zonder toelichting kan uit de rittenregistraties echter niet worden afgeleid in hoeverre de auto’s zakelijk respectievelijk privé zijn gebruikt. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het door verweerder middels de forfaitaire regeling berekende bedrag aan omzetbelasting hoger is dan het bedrag dat op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, in samenhang gelezen met artikel 8, zevende lid, van de Wet OB 1968 verschuldigd is. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan de forfaitaire regeling en de wegens privégebruik van de auto’s verschuldigde omzetbelasting terecht vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van de desbetreffende auto’s. De naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn terecht opgelegd.
24. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: