Rechtbank Den Haag, 21-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12651, AWB - 19 _ 4230
Rechtbank Den Haag, 21-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12651, AWB - 19 _ 4230
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 november 2019
- Datum publicatie
- 9 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:12651
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1906, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4230
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding/ geen overmacht
De bezwaartermijn is ruimschoots overschreden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat eisers redelijkerwijs niet in verzuim zouden zijn geweest als gevolg van overmacht. De uitkomst in de
Mulder-zaken kan niet een op een worden overgenomen in de onderhavige zaken. Bij de Mulder-zaken betreft het een boete als bestuursstrafrechtelijke sanctie omdat een norm is overtreden (het hebben van een verzekering dan wel een APK-keuring).
De rechter is dan bevoegd de boete te beperken tot nihil bij afwezigheid van alle schuld, terwijl de vraag naar overmacht zich in de onderhavige zaken erop toespitst of eisers ja dan wel neen een verwijt treft dat niet tijdig bezwaar is ingesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/4230 en 19/4235
[eiser 2] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. D.G. Peters),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eisers in de periode gelegen tussen 29 maart 2012 en 1 februari 2018 diverse naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en verzuimboetes opgelegd.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 september 2018 de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Met toestemming van partijen zijn onderhavige zaken voor verdere behandeling doorverwezen naar de rechtbank Den Haag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2019. Aan de zijde van eisers zijn verschenen hun gemachtigde en [eiser 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .
Overwegingen
1. Eisers zijn volgens de kentekenregistratie houders van een groot aantal kentekens.
2. De betreffende kentekens waren in de onderhavige perioden niet (langer) geschorst, zodat MRB verschuldigd is. Omdat eisers de verschuldigde MRB niet hebben betaald, heeft verweerder aan eisers de onderhavige naheffingsaanslagen MRB en verzuimboetes opgelegd.
3. Wegens het onbetaald laten van de naheffingsaanslagen MRB heeft de Ontvanger ten laste van eisers dwangbevelen uitgevaardigd met het bevel tot betaling over te gaan. Het daartegen door eisers aangetekende verzet is door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2018 ongegrond verklaard.
4. Als gevolg van het niet (langer) geschorst zijn van de kentekens zijn onder toepassing van de Wet Mulder (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) aan eisers boetes opgelegd voor het niet verzekerd zijn van de voertuigen en voor het niet voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van de APK (Algemene Periodieke Keuring). Over die boetes heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in verschillende vonnissen van 3 april 2018 geoordeeld dat sprake was van overmacht aan de zijde van de heer [eiser 1] en de boetes daarom vernietigd.
5. Naar aanleiding van de in 4 vermelde vonnissen hebben eisers verweerder bij brief van 7 mei 2018 verzocht alle naheffingsaanslagen MRB te herzien. Door verweerder is deze brief aangemerkt als een verzoek om herziening en bij beslissing van 9 juli 2018 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Tegen deze afwijzende beslissing staat geen rechtsmiddel open.
6. Bij brief van 27 augustus 2018, ontvangen door verweerder op 29 augustus 2018, hebben eisers verweerder verzocht om de brief van 7 mei 2018 aan te merken als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen MRB en verzuimboetes en de onderhavige brief als aanvulling op dat bezwaarschrift.
7. Bij uitspraken op bezwaar van 10 september 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
8. Bij uitspraak van 4 april 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard inzake (kort gezegd) de weigering van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) om de perioden waarin de kentekens waren geschorst alsnog en met terugwerkende kracht te wijzigen. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Geschil
9. In geschil is of de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
10. Volgens eisers is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Eisers beroepen zich in dit verband op overmacht vanwege de privé situatie van [eiser 1] . Als gevolg van een (vecht)echtscheiding beschikte [eiser 1] in de periode van mei 2013 tot november 2015 namelijk niet over zijn administratie, waardoor hij geen overzicht meer had van alle kentekens en hij naar zijn zeggen niet in staat was de kentekens te schorsen. Eisers hebben destijds afgezien van het instellen van honderden bezwaren tegen de in geding zijnde naheffingsaanslagen en verzuimboetes, omdat het gelet op de hoeveelheid ondoenbaar was en zij vanaf medio 2015 in afwachting waren van de uitkomst van het zogeheten voertuigketenoverleg. Het eerder indienen van bezwaar zou volgens eisers bovendien kansloos zijn, omdat verweerder gehouden is het kentekenregister van de RDW te volgen.
11. Verweerder stelt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens termijnoverschrijding en dat de door eisers aangevoerde redenen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.
Beoordeling van het geschil
12. Bij brief van 7 mei 2018, zo begrijpt de rechtbank, heeft de gemachtigde van eisers kenbaar gemaakt dat eisers zich niet met de naheffingsaanslagen MRB kunnen verenigen. Daartoe is onder meer verwezen naar de in 3 en 4 vermelde vonnissen. Aangezien eisers zich eerst op dat moment hebben gewend tot verweerder, kan die brief, gelet op de inhoud en strekking daarvan, niet anders worden gezien als een verzoek om herziening. Bij beslissing van 9 juli 2018 heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen. Daargelaten dat een dergelijke beslissing niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om de afwijzing voor onjuist te houden.
13. De mededeling in de beslissing van 9 juli 2018 inzake het niet openstaan van een rechtsmiddel, is voor eisers, zo begrijpt de rechtbank, aanleiding geweest om zich jegens verweerder nader op het standpunt te stellen dat de brief van 7 mei 2018 gezien zou moeten worden als een bezwaarschrift. Zelfs als daarvan wordt uitgegaan is de rechtbank van oordeel dat in het licht van het voorgaande het bezwaar ruimschoots buiten de termijn is ingediend en in zoverre niet-ontvankelijk is.
14. Echter, het bezwaar kan toch ontvankelijk worden verklaard indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (aldus artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), omdat hetzij de belastingplichtige binnen de bezwaartermijn van zes weken geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet toe te rekenen zijn (kort gezegd: overmacht) hetzij door omstandigheden die verweerder zijn toe te rekenen.
15. In wat eisers hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat die termijnoverschrijding ten aanzien van de naheffingsaanslagen MRB voortkomt uit overmacht. Om die reden slaagt een beroep op artikel 6:11 van de Awb dan ook niet. Hierna wordt nader ingegaan op de door eiser gestelde gevolgen van zijn vechtscheiding en waarom die geen overmacht opleveren.
Gezien de hoeveelheid kentekens die op zijn naam staan, houdt [eiser 1] zich professioneel bezig met het opknappen van oldtimers. Een ieder op wiens naam een motorrijtuig in Nederland staat geregistreerd, is MRB verschuldigd tenzij het kenteken is geschorst. Zeker van een professional als [eiser 1] mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte is en daarnaar handelt. [eiser 1] heeft dat ten onrechte nagelaten.
Weliswaar is niet uitgesloten te achten dat [eiser 1] op een gegeven moment niet meer over zijn administratie kon beschikken door de situatie rondom de vechtscheiding. Echter, hij had wel de mogelijkheid om zich (al dan niet tegen betaling) te wenden tot de RDW met een verzoek om informatie over de op zijn naam (dan wel op naam van de B.V) staande kentekens dan wel de schorsingsstatus van die kentekens. Met een dergelijke actie zouden de gevolgen van het ontbreken van de eigen administratie zijn ondervangen.
Eisers hebben geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat [eiser 1] buiten staat zou zijn geweest zich tijdig tot de RDW te wenden.
Dat [eiser 1] vanwege privé problemen niet over zijn administratie kon beschikken, kwalificeert dus niet als overmacht. Nog daargelaten dat de omstandigheden waarop [eiser 1] doelt zich hebben voorgedaan in de periode van mei 2013 tot november 2015, terwijl ook in de periode daarvoor en daarna de kentekens niet waren geschorst.
17. Dat eisers in afwachting waren van de uitkomst van het voertuigkentekenoverleg, staat naar het oordeel van de rechtbank los van het indienen van bezwaar om de termijn veilig te stellen en is evenmin reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Door hierin een afwachtende houding aan te nemen, hebben eisers de bezwaartermijn laten verlopen. Dit kan niet worden beschouwd als overmacht. Nog daargelaten dat het eerste voertuigkentekenoverleg plaats vond in het jaar 2015, ruim na het opleggen van de eerste naheffingsaanslag MRB.
18. Uit de gedingstukken blijkt dat eisers in juni 2017 een procedure zijn gestart tegen de RDW om de kentekens met terugwerkende kracht te schorsen. Weliswaar is het duidelijk dat als eisers het door hen beoogde doel in die procedure zouden hebben bewerkstelligd, zij langs die weg de grondslag van de onderhavige naheffingsaanslagen zouden hebben aangetast. Echter, eisers hebben kunnen en moeten begrijpen dat het starten van die actie tegen de RDW niet op één lijn is te stellen met het instellen van een bezwaar dan wel beroep tegen de naheffingsaanslagen MRB. Die procedure tegen de RDW, en de onzekerheid over de afloop daarvan, kwalificeren daarom ook niet als overmacht.
19. Gelet op het voorgaande bestaat dus geen grond voor het oordeel dat eisers redelijkerwijs niet in verzuim zouden zijn geweest als gevolg van overmacht.
Weliswaar heeft de kantonrechter in de zogeheten Mulder-zaken (zie hiervoor onder 4) wel geoordeeld dat sprake was van overmacht, maar dat oordeel kan niet een op een worden overgenomen in de onderhavige zaken. Bij de Mulder-zaken betreft het een boete als bestuursstrafrechtelijke sanctie omdat een norm is overtreden (het hebben van een verzekering dan wel een APK-keuring). De rechter is dan bevoegd de boete te beperken tot nihil bij afwezigheid van alle schuld, terwijl de vraag naar overmacht zich in de onderhavige zaken erop toespitst of eisers ja dan wel neen een verwijt treft dat niet tijdig bezwaar is ingesteld.
De procedures en de onderliggende regelgeving zijn dus naar aard en inhoud te verschillend, waardoor de toepassing van het begrip overmacht anders uitpakt. Ook in de procedure tegen de Ontvanger (zie hiervoor onder 3) respectievelijk tegen de RDW (zie hiervoor onder 8) heeft het beoogde beroep op overmacht geen doel getroffen.
20. Tot slot is gesteld noch gebleken dat de termijnoverschrijding is voortgekomen uit omstandigheden die verweerder zijn toe te rekenen.
21. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bezwaren van eisers, voor zover deze betrekking hebben op de naheffingsaanslagen MRB, daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslagen MRB.
22. Ook het bezwaar tegen de verzuimboetes is niet tijdig ingediend, gelet op hetgeen hiervóór onder 13 is overwogen.
23. Voor zover een te laat ingesteld bezwaar op een boete betrekking heeft, geldt tot aan het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, het uitgangspunt dat eisers dienen te stellen dat en op welke grond de termijnoverschrijding niet aan hen is toe te rekenen en de niet-ontvankelijkheid kan dan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van die stelling door verweerder is bewezen (Hoge Raad van 22 juni 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3854, BNB 1988/292 en Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550). Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van dit bezwaar evenmin sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding nu verweerder
voldoende heeft weerlegd dat eisers met de mogelijkheid van het verkrijgen van relevante en noodzakelijke informatie bij de RDW, alle noodzakelijke informatie daarmee tot hun beschikking hadden verkregen. De rechtbank komt daardoor ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzuimboetes.
24. Gelet op het voorgaande, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: