Rechtbank Den Haag, 14-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5862, AWB - 18 _ 7633
Rechtbank Den Haag, 14-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5862, AWB - 18 _ 7633
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 mei 2019
- Datum publicatie
- 26 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:5862
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7633
Inhoudsindicatie
“Eiser heeft zelf bij zijn aangifte het gehele inkomen over 2017 als Nederlands inkomen aangegeven. Verweerder had na normale zorgvuldige kennisname van de aangifte en bij een zorgvuldige voorbereiding van de opgelegde aanslag als bedoeld in artikel 3:2 Awb, niet tot de conclusie moeten of kunnen komen dat een bedrag aan voorkoming van dubbele belasting moest worden toegekend. Geen vergoeding van proceskosten nu de gegrondverklaring van het bezwaar niet het gevolg is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Verzoek om proceskostenvergoeding is een nevenvordering in de zin van artikel 7:15 Awb. Geen schending hoorplicht.”
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/7633
(gemachtigde: drs. C.E. Kocks),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde en mr. [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was geheel 2017 in dienst bij [B.V.] B.V., gevestigd in Nederland. In 2017 was eiser deels werkzaam in Suriname en deels in Nederland.
2. Eiser heeft op 16 april 2018 voor het jaar 2017 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.477.
3. Met dagtekening 1 juni 2018 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2017 (de definitieve aanslag) naar aanleiding van de door eiser ingediende aangifte vastgesteld.
4. Bij brief van 26 juni 2018 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen de definitieve aanslag. In het bezwaarschrift heeft eiser verzocht om vergoeding van belastingrente. Daarnaast heeft eiser verzocht om te worden gehoord.
5. In de brieven van 13 augustus 2018 en 31 augustus 2018 heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat hij, in afwijking van eisers verzoek, voornemens is om af te zien van het horen van eiser. Verweerder heeft aan eiser verzocht om aan te geven of hij toch nog gehoord wil worden. Eiser heeft op dit (herhaalde) verzoek niet gereageerd en is door verweerder niet gehoord.
6. Op 25 september 2018 heeft verweerder de “Motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift” toegezonden, waarin is aangegeven dat verweerder aan het (inhoudelijke) bezwaar betreffende de voorkoming dubbele belasting tegemoet komt, het verzoek om proceskosten vergoeding zal worden afgewezen en het verzoek om vergoeding van belastingrente eveneens wordt afgewezen. In de uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2018 is de definitieve aanslag verminderd met €13.897,-.
Geschil
7. In geschil is of eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding en in hoeverre verweerder in bezwaar een hoorzitting achterwege mocht laten nu eiser niet heeft gereageerd op de brieven van 13 en 31 augustus 2018, waarin wordt gevraagd of eiser nog gebruik wil maken van zijn hoorrecht. Voorts is in geschil of verweerder gehouden is belastingrente te vergoeden aan eiser en eiser ook daarover had moeten worden gehoord.
8. Eiser stelt dat hij nooit expliciet heeft afgezien van zijn verzoek om te worden gehoord en dat verweerder hem daarom ten onrechte niet heeft gehoord. Eiser stelt verder dat hij recht heeft op proceskostenvergoeding, omdat de bezwaarprocedure heeft geleid tot herziening van de aanslag. De grondslag voor de herziening zijn tekortkomingen in het aangifteprogramma van verweerder. Volgens eiser heeft hij ook recht op vergoeding van belastingrente nu de teruggaaf meer dan 13 weken na indiening van de aangifte is verleend.
9. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken en stelt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat hij eiser meermaals in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Tevens is verweerder van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding. Tot slot heeft eiser geen recht heeft op vergoeding van belastingrente.
Beoordeling van het geschil
Vergoeding belastingrente
10. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift opgenomen dat wanneer de teruggaaf voorkoming dubbele belasting feitelijk zal worden verleend na afloop van een periode van 14 weken gerekend vanaf de indiening van de aangifte verweerder over dient te gaan tot vergoeding van belastingrente. In de motivering van de uitspraak op bezwaar is door verweerder aangegeven dat geen belastingrente zal worden vergoed. Anders dan de stukken van partijen lijken te suggereren, is dit gelet op artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een voor bezwaar vatbare beschikking. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar op dit onderdeel dan ook als zodanig aanmerken. Dit betekent dat hiertegen in beginsel eerst bezwaar gemaakt moet worden alvorens beroep kan worden ingesteld. Nu de schending van het recht te worden gehoord ook ten aanzien van dit onderdeel aan de orde wordt gesteld door eiser kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep uitspreken en het beroepschrift - ten aanzien van het onderdeel betreffende de belastingrente - ter behandeling als bezwaarschrift zenden aan verweerder.
Vergoeding proceskosten bezwaar
11. Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
12. De rechtbank zal moeten beoordelen of de aanslag is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Niet in geschil is dat eiser redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met het indienen van het bezwaarschrift.
13. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7705), voor zover hier van belang, het navolgende overwogen over het toepassingsbereik van artikel 7:15 Awb:
“3.5.1. Bij belastingen die bij wege van aanslag geheven worden, vormt de aangifte een belangrijk hulpmiddel bij de aanslagregeling, waaraan de inspecteur echter niet gebonden is. In verband hiermee behoort de inspecteur met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en de daarin voorkomende gegevens te vergelijken met informatie als de onderhavige die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht van de inspecteur vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
3.5.2. Indien de inspecteur de in 3.5.1 bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge aanslag oplegt, is sprake van een aan die inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Dat geldt ook indien de aangifte onjuist is, en het opleggen van een te hoge aanslag daarom mede het gevolg is van de handelswijze van de belastingplichtige.”
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na normale zorgvuldige kennisname van de aangifte van eiser en bij een zorgvuldige voorbereiding van de opgelegde aanslag als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, niet tot de conclusie zou hebben moeten of kunnen komen dat een bedrag aan voorkoming van dubbele belasting moest worden toegekend. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de stukken van het dossier en uit de verklaring ter zitting van verweerder volgt dat eiser bij zijn aangifte het gehele inkomen over 2017 als Nederlands inkomen heeft aangegeven, hetgeen door eiser niet is betwist. Tevens blijkt uit de stukken dat eiser in de aangifte heeft aangegeven dat recht bestaat op voorkoming, maar dat die voorkoming ziet op voorgaande jaren. Door voor zijn jaarinkomen in de aangifte geen splitsing aan te brengen tussen binnenlands en buitenlands inkomen en geen voorkoming te claimen voor het onderhavige jaar heeft eiser de aangifte niet juist ingevuld. Door deze wijze van invullen was voor verweerder (een bedrag aan) voorkoming van dubbele belasting niet zichtbaar en kon en hoefde verweerder bij het opleggen van de definitieve aanslag hiermee geen rekening gehouden. Hoewel opmerkelijk, doet hier niet aan af dat in het aangiftesysteem en op de eigen kopie van eiser toch een bedrag aan voorkoming werd getoond. De gegrondverklaring van het bezwaar is in dat geval niet het gevolg van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, zodat niet is voldaan aan de in artikel 7:15, tweede lid, Awb opgenomen voorwaarde voor een kostenvergoeding.
Schending hoorplicht
15. Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat verweerder hem had moeten horen, omdat hij ten aanzien van zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten niet aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht niet geschonden. Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Leeuwarden van 16 september 2005 (ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2944) en van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juli 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3093), overweegt de rechtbank dat verweerder, met de beslissing om alsnog de voorkoming van dubbele belasting te verlenen, volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb kon verweerder daarom van horen afzien.
16. De omstandigheid dat eiser in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, leidt niet tot een ander oordeel. Dit verzoek betreft, zoals in bovengenoemde uitspraken geoordeeld, een nevenvordering in de zin van artikel 7:15 van de Awb. De beslissing over een dergelijke nevenvordering is niet van belang voor de vraag of volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Uit voorgaande volgt dat van een schending van het recht om te worden gehoord dan ook geen sprake is. Dat verweerder eiser daartoe wel twee keer in de gelegenheid heeft gesteld doet daar niet aan af. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep voor zover betrekking hebbend op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van belastingrente niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: