Rechtbank Den Haag, 05-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8048, AWB - 18 _ 2332
Rechtbank Den Haag, 05-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8048, AWB - 18 _ 2332
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 augustus 2019
- Datum publicatie
- 19 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:8048
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1288, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2332
Inhoudsindicatie
Het ozb-tarief voor niet- woningen is door de raad verhoogd in verband met financiële ondersteuning aan een ondernemersfonds. Geen grond om de Verordening onverbindend te verklaren.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/2332
(gemachtigde: drs. A. Bremmer),
en
Procesverloop
Eiseres heeft tegen de hierna onder 1 te noemen aanslagen onroerende zaakbelastingen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [D],
mr. [B] en mr. drs. [C].
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2017 aan eiseres voor het jaar 2017 onder meer de aanslagen onroerendezaakbelastingen (ozb) eigenaar en gebruiker niet-woningen opgelegd in verband met de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de [ADRES] te [plaats] (de onroerende zaak), waarbij als heffingsgrondslag een waarde van de onroerende zaak van € 2.530.000 is gehanteerd.
2. De aanslagen ozb zijn opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2017 (de Verordening 2017), zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (de gemeente) op
14 december 2016.
3. Bij de vaststelling van de hoogte van het ozb-tarief voor niet-woningen is rekening gehouden met het verlenen van een financiële bijdrage in de vorm van een subsidie aan het Ondernemersfonds [ONDERNEMINGSFONDS] (het ondernemersfonds).
Geschil 4. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen ozb tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of de Verordening 2017 vanwege het vastgestelde (verhoogde) ozb-tarief voor niet-woningen, voor zover deze verhoging heeft plaatsgevonden in verband met de financiering van het ondernemersfonds, verbindend is. De vastgestelde waarde van de onroerende zaak is niet in geschil.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de Verordening 2017 onverbindend moet worden verklaard. Zij heeft daarvoor onder meer aangevoerd dat de gemeente zich door de generieke verhoging van het ozb-tarief voor niet-woningen opwerpt als kassier voor een groep ondernemers met de behoefte aan een regeling voor gezamenlijke investeringen. De gemeente werkt op deze wijze mee aan het omzeilen van de waarborgen omtrent de invoering van een Bedrijveninvesteringszone (BIZ) en handelt daardoor in strijd met de algemene rechtsbeginselen. Eiseres wijst er voorts op dat zij verplicht lid is van Parkmanagement [PARKMANAGEMENT] waardoor de financiering van de gezamenlijke investeringen op het bedrijvenpark Rijnhoek is gewaarborgd. Voor deze groep belastingplichtigen is de verhoging van het ozb-tarief voor niet-woningen dubbelop.
Ten slotte voert eiseres aan dat de gemeente door de invoering van de verhoging van het ozb-tarief in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) handelt nu de draagvlakmeting voor de oprichting van het ondernemersfonds zeer gebrekkig is uitgevoerd.
6. Verweerder stelt dat de gemeente vrij is in de vaststelling van de tarieven van de ozb en de wijze van aanwending van de belastingopbrengsten. Voorts stelt verweerder dat de gemeente niet louter als kassier fungeert nu het ondernemersfonds uit haar middelen niet alleen de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers dient, maar ook de algemene belangen met de financiering van onder andere sinterklaasintochten en het plaatsen van camerabewaking. Daarnaast is volgens verweerder geen sprake van strijd met enig rechtsbeginsel of enige wettelijke bepaling.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van het ozb-tarief een zelfstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de tarieven te oordelen, tenzij de tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497).
8. Niet gebleken is dat de in de Verordening opgenomen ozb-tarieven voor niet-woningen in strijd met de relevante wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een willekeurige of onredelijke belastingheffing, dan wel van strijd met enig rechtsbeginsel. Het staat de gemeente immers vrij om de opbrengsten van een algemene belasting ter verwerving van inkomsten door de gemeente, zoals de ozb, te besteden aan het ondernemersfonds (zie Gerechtshof Leeuwarden 15 februari 2011,
ECLI:NL:GHLEE:2011:731, rechtbank Noord-Nederland 29 april 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2308 en rechtbank Gelderland 22 oktober 2018,
9. In de omstandigheid dat de tariefsverhoging van de ozb mede ziet op een financiële bijdrage aan het ondernemersfonds, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de ozb wordt geheven voor een ander doel dan inkomstenverwerving door de gemeente. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in dit geval de opbrengsten van de ozb niet direct naar het ondernemersfonds gaan, maar als subsidie uit de algemene middelen aan het ondernemersfonds worden verstrekt. Het ondernemersfonds dient met de verkregen middelen niet alleen de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers, maar ook de algemene belangen met de financiering van onder andere de sinterklaasintochten en het plaatsen van camerabewaking (zie Gerechtshof Leeuwarden van 15 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:731).
10. De mate van het profijt bij de besteding van de opbrengsten uit de ozb-heffing is niet relevant. Het gaat hier namelijk niet om een profijtbelasting, zoals bijvoorbeeld de baatbelasting, zodat het voor de heffing van de ozb niet uitmaakt in welke mate van de besteding van de opbrengsten hiervan wordt geprofiteerd. De stelling dat het gebied waar eiseres is gevestigd ongelijk wordt behandeld, omdat zij reeds op andere wijze zorgdraagt voor de financiering van gezamenlijke belangen faalt, nu deze stelling de ozb-heffing niet raakt.
11. Wat eiseres met betrekking tot de wijze van totstandkoming van het ondernemersfonds heeft aangevoerd, kan geen grond verschaffen voor het oordeel dat de Verordening 2017 onverbindend verklaard moet worden. Het staat de gemeente vrij om een ondernemersfonds tot stand te (doen) brengen dan wel financiële middelen aan een ondernemersfonds ter beschikking te stellen. Anders dan bij de invoering van een BIZ, is daarvoor het bestaan van draagvlak geen wettelijk vereiste. In dat verband bestaan evenmin wettelijke vereisten voor de invoering en/of wijziging van het tarief van de ozb dan wel met betrekking tot de besteding van de verkregen algemene middelen.
12. Eiseres voert tevens aan dat de verhoging van het ozb-tarief voor niet-woningen in strijd is met artikel 1 van het EP bij het EVRM, nu de draagvlakmeting zeer gebrekkig is uitgevoerd. De rechtbank volgt eiseres daarin niet.
13. Belastingheffing vormt op zichzelf een inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP bij het EVRM. Een dergelijk inbreuk is echter toegestaan indien deze “lawful” is en er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd. Aan de “lawful-eis” is in onderhavig geval voldaan nu de heffing van de ozb een basis heeft in het nationale recht die voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en vergezeld gaat van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid biedt tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de inbreuk.
14. Dat er een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd, vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt aan de wetgever (i.c. de gemeenteraad) op het terrein van het belastingrecht een ruime beoordelingsvrijheid toe. De door de gemeenteraad bij de tariefsverhoging gemaakte keuzes zijn niet evident van redelijke grond ontbloot en de gemeenteraad heeft de haar op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij een ‘fair balance’ in acht genomen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
15. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad als regelgever dan wel verweerder als uitvoerder overigens heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
16. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om wegens de tariefstelling dan wel de tariefsverhoging de Verordening 2017 geheel of gedeeltelijk onverbindend te verklaren.
17. Nu de onderhavige aanslagen ozb met inachtneming van de aan de onroerende zaak toegekende waarde en overeenkomstig de in artikel 5 van de Verordening 2017 genoemde tarieven zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, voorzitter, en
mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: