Rechtbank Den Haag, 20-12-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15679, AWB - 21 _ 5806
Rechtbank Den Haag, 20-12-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15679, AWB - 21 _ 5806
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 december 2022
- Datum publicatie
- 23 maart 2023
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2023:2355, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 5806
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, Wet BRV niet van toepassing nu geen sprake is van inbreng, maar van verkoop. Waarde terecht vastgesteld op w.e.v. Geen schending van a.b.b.b.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/5806
en
Procesverloop
Eiseres heeft op aangifte overdrachtsbelasting voldaan.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022.
Namens eiseres is verschenen mr. dr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] , [C] en [D] , als toehoorder.
Overwegingen
1. De heer [A] ( [A] ) houdt alle aandelen in eiseres en alle aandelen in [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ). [bedrijfsnaam] is statutair gevestigd in Delaware.
2. Bij akte van levering van 13 april 2021 (de akte) heeft [bedrijfsnaam] de onroerende zaak aan de [adres] [nummer] [postcode] te [vestigingsplaats 2] (de onroerende zaak) overgedragen aan eiseres. In de akte staat, voor zover hier van belang:
“1. [ [A] ], (...) vertegenwoordigend [ [bedrijfsnaam] ], (...) hierna te noemen: “verkoper”; en
2. [ [A] ], (...) vertegenwoordigend [eiseres], (...) hierna te noemen: “koper”.
KOOP
Verkoper en koper hebben op een februari tweeduizend eenentwintig een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte die hierna wordt aangeduid met “de koopovereenkomst”.
LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper hierbij aan koper, die hierbij aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
[de onroerende zaak], (...)
hierna te noemen: “het verkochte”.
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte is: tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00).
(...)
Overdrachtsbelasting
Wegens de levering van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd. De overdrachtsbelasting komt voor rekening van koper.
De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de koopprijs, aangezien deze ten minste gelijk is aan de waarde van het verkochte.
(...)”
3. Bij de akte hoort de volgende ondertekende verklaring (de ondertekende verklaring):
“De ondergetekende, [notaris], verklaart namens partijen bij [de akte] dat terzake de verkrijging van het verkochte ten laste van de koper over de getaxeerde waarde aan overdrachtsbelasting zal worden ingehouden een bedrag van dertigduizend euro (€30.000,00).”
4. Op 19 april 2021 heeft eiseres ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak een bedrag van € 30.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Geschil 5. In geschil is of eiseres ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak terecht € 30.000 overdrachtsbelasting heeft voldaan.
6. Eiseres stelt primair dat ten onrechte overdrachtsbelasting is voldaan, omdat de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wet BRV) van toepassing is. Eiseres stelt dat alle activa en passiva die verband houden met de onroerende zaak van [bedrijfsnaam] zijn overgedragen aan eiseres. Daarmee is, volgens eiseres, sprake van een onderneming die in handen van [A] is gebleven. Omdat de verhuur van de onroerende zaak en de daarbij komende verplichtingen worden voortgezet door eiseres, is sprake van een inbreng en niet van een verkoop. De overdacht van de onroerende zaak vond ook alleen plaats omdat deze noodzakelijk was (onder meer om van de Amerikaanse verplichtingen bevrijd te raken en omdat een bestaande lening niet kon worden verlengd). Voor het eerst ter zitting heeft eiseres (subsidiair) gesteld dat € 20.000 (8% over de koopprijs van € 250.000) overdrachtsbelasting is verschuldigd. Tot slot klaagt eiseres erover dat verweerder algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd (artikel 3:46 van de Awb).
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak terecht € 30.000 overdrachtsbelasting is voldaan.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
8. In artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV is bepaald dat onder overdrachtsbelasting onder meer een belasting wordt geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken. Op grond van artikel 9 van de Wet BRV wordt de belasting berekend over de waarde van de onroerende zaak en is die waarde ten minste gelijk aan die van de tegenprestatie. In artikel 52 van de Wet BRV wordt onder waarde verstaan de waarde in het economische verkeer.
9. Artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de Wet BRV luidt:
“1 Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging:
(...)
e. krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de volgende gevallen:
(...)
2°. bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven onderneming, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming;”
De vrijstelling 10. Niet in geschil is dat eiseres de onroerende zaak heeft verkregen. Over deze verkrijging is eiseres in beginsel 8% overdrachtsbelasting verschuldigd. Om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de Wet BRV is onder meer vereist dat sprake is van de inbreng van een onderneming in een vennootschap tegen toekenning van aandelen.1 Uit de akte – die uitvoering geeft aan de koopovereenkomst tussen eiseres en [bedrijfsnaam] – volgt dat de onroerende zaak door [bedrijfsnaam] aan eiseres is verkocht voor een bedrag van € 250.000. Er is dan ook sprake van een verkoop van een onroerende zaak en niet van een inbreng van een onderneming tegen uitreiking van aandelen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van voornoemde vrijstelling. Het feit dat volgens eiseres de eigendomsoverdracht noodzakelijk was, [A] alle aandelen in [bedrijfsnaam] en in eiseres houdt en dat de onroerende zaak in verhuurde staat is overgedragen, maakt niet dat sprake is van (de inbreng van) een onderneming.2 Ook niet indien wordt gekeken naar doel en strekking van de vrijstelling.3 Wat er verder ook zij van de voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat er in het kader van de verkoop van de onroerende zaak ook aandelen in [bedrijfsnaam] zijn uitgereikt aan [A] , dit maakt ook niet dat bij de levering van de onroerende zaak feitelijk of juridisch een inbreng van een onderneming als bedoeld in voornoemde vrijstelling heeft plaatsgevonden.
Hoogte van de overdrachtsbelasting
11. Eiseres stelt subsidiair dat overdrachtsbelasting moet worden geheven over de koopprijs van € 250.000 als genoemd in de akte. Ter onderbouwing van deze stellig heeft zij ter zitting een pagina overgelegd uit een taxatierapport van 18 oktober 2018, waaruit zou blijken dat de marktwaarde van de onroerende zaak in verhuurde staat op dat moment € 225.000 bedroeg. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de overdrachtsbelasting moet worden berekend over de lagere koopprijs. Overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer en bedraagt minimaal de tegenprestatie. Uit de ondertekende verklaring volgt dat over de getaxeerde waarde van de onroerende zaak een bedrag van € 30.000 aan overdrachtsbelasting wordt ingehouden. Dit betekent dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op het moment van levering € 375.000 bedroeg en daarmee hoger is dan de eerder overeengekomen koopprijs. Ook met het overleggen van de hiervoor bedoelde pagina heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak lager was dan € 375.000, nu deze pagina, gelet op de datum, geen betrekking kan hebben op de waarde van de onroerende zaak op het moment van levering.
Schending van artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb
12. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat verweerder artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb heeft geschonden. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar uitgebreid gemotiveerd waarom hij het verzoek van eiseres om toepassing van de vrijstelling heeft afgewezen en daarbij heeft verweerder onder meer acht geslagen op de akte.
Slotsom
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: