Gerechtshof Den Haag, 30-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2355, BK-23/00050
Gerechtshof Den Haag, 30-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2355, BK-23/00050
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 november 2023
- Datum publicatie
- 15 januari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:15679, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-23/00050
- Relevante informatie
- Art. 15, lid 1, onderdeel e, WBRV, Art. 5 Uitv besl RV
Inhoudsindicatie
Art. 15, lid 1, onderdeel e, Wbr. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden is voldaan om de vrijstelling toe te passen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/00050
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 december 2022, nummer SGR 21/5806.
Procesverloop
Belanghebbende heeft € 30.000 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 oktober 2023. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen. Belanghebbende is via een bericht verzonden aan partijen via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ op 30 augustus 2023, 14.54 uur, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de zitting bij te wonen. Het Hof heeft besloten de mondelinge behandeling zonder belanghebbende te laten doorgaan. Belanghebbende heeft ook na de sluiting van het onderzoek ter zitting geen bericht van verhindering aan het Hof doorgegeven. Het Hof heeft daarop besloten uitspraak te doen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De heer [A] houdt alle aandelen in belanghebbende en alle aandelen in [bedrijf] . [bedrijf] is statutair gevestigd in Delaware, Verenigde Staten.
Bij akte van levering van 13 april 2021 (de akte) heeft [bedrijf] de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak) overgedragen aan belanghebbende. In de akte staat, voor zover hier van belang:
"1. [A] , (...) vertegenwoordigend [ [bedrijf] ], (...) hierna te noemen: "verkoper"; en
2. [A] , (...) vertegenwoordigend [belanghebbende], (...) hierna te noemen: "koper".
KOOP
Verkoper en koper hebben op een februari tweeduizend eenentwintig een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte die hierna wordt aangeduid met "de koopovereenkomst".
LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper hierbij aan koper, die hierbij aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
[de onroerende zaak], (...)
hierna te noemen: "het verkochte".
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte is: tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00).
(…)
Koopprijs en verrekening zakelijke lasten
De koopprijs bedraagt tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00), dit bedrag is door koper voldaan door storting op een rekening van mij, notaris.
De zakelijke belastingen zijn verrekend voor wat betreft de lopende termijnen.
Verkoper verleent koper kwitantie voor de betaling van de koopprijs en de zakelijke belastingen.
(…)
Overdrachtsbelasting
Wegens de levering van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd. De overdrachtsbelasting komt voor rekening van koper.
De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de koopprijs, aangezien deze ten minste gelijk is aan de waarde van het verkochte.”
Bij de akte hoort de volgende ondertekende verklaring (de ondertekende verklaring):
"De ondergetekende, [notaris], verklaart namens partijen bij [de akte] dat terzake de verkrijging van het verkochte ten laste van de koper over de getaxeerde waarde aan overdrachtsbelasting zal worden ingehouden een bedrag van dertigduizend euro (€30.000,00)."
Op 19 april 2021 heeft belanghebbende ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak € 30.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De vrijstelling
10. Niet in geschil is dat eiseres de onroerende zaak heeft verkregen. Over deze
verkrijging is eiseres in beginsel 8% overdrachtsbelasting verschuldigd. Om gebruik te
kunnen maken van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de
Wet BRV is onder meer vereist dat sprake is van de inbreng van een onderneming in een
vennootschap tegen toekenning van aandelen.[1] Uit de akte — die uitvoering geeft aan de
koopovereenkomst tussen eiseres en [bedrijf] — volgt dat de onroerende zaak door [bedrijf] aan
eiseres is verkocht voor een bedrag van € 250.000. Er is dan ook sprake van een verkoop
van een onroerende zaak en niet van een inbreng van een onderneming tegen uitreiking van
aandelen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van voornoemde
vrijstelling. Het feit dat volgens eiseres de eigendomsoverdracht noodzakelijk was, [A] alle
aandelen in [bedrijf] en in eiseres houdt en dat de onroerende zaak in verhuurde staat is
overgedragen, maakt niet dat sprake is van (de inbreng van) een onderneming.[2] Ook niet
indien wordt gekeken naar doel en strekking van de vrijstelling.[3] Wat er verder ook zij van
de voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat er in het kader van de
verkoop van de onroerende zaak ook aandelen in [bedrijf] zijn uitgereikt aan [A] , dit maakt ook
niet dat bij de levering van de onroerende zaak feitelijk of juridisch een inbreng van een
onderneming als bedoeld in voornoemde vrijstelling heeft plaatsgevonden.
Hoogte van de overdrachtsbelasting
11. Eiseres stelt subsidiair dat overdrachtsbelasting moet worden geheven over de
koopprijs van € 250.000 als genoemd in de akte. Ter onderbouwing van deze stellig heeft zij
ter zitting een pagina overgelegd uit een taxatierapport van 18 oktober 2018, waaruit zou
blijken dat de marktwaarde van de onroerende zaak in verhuurde staat op dat moment
€ 225.000 bedroeg. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de
overdrachtsbelasting moet worden berekend over de lagere koopprijs. Overdrachtsbelasting
wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer en
bedraagt minimaal de tegenprestatie. Uit de ondertekende verklaring volgt dat over de
getaxeerde waarde van de onroerende zaak een bedrag van € 30.000 aan
overdrachtsbelasting wordt ingehouden. Dit betekent dat de waarde in het economische
verkeer van de onroerende zaak op het moment van levering € 375.000 bedroeg en daarmee
hoger is dan de eerder overeengekomen koopprijs. Ook met het overleggen van de hiervoor
bedoelde pagina heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende
zaak lager was dan € 375.000, nu deze pagina, gelet op de datum, geen betrekking kan
hebben op de waarde van de onroerende zaak op het moment van levering.
Schending van artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb
12. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat verweerder artikel 3:2
en artikel 3:46 van de Awb heeft geschonden. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar
uitgebreid gemotiveerd waarom hij het verzoek van eiseres om toepassing van de vrijstelling
heeft afgewezen en daarbij heeft verweerder onder meer acht geslagen op de akte.
Slotsom
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
(…)
[1] Zie ook artikel 5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer.
[2] Vgl. ECLI:NL:HR:2021:1321.
[3] Vgl. ECLI:NL:HR:2014:686.”