Rechtbank Den Haag, 18-07-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8030, 21/8110
Rechtbank Den Haag, 18-07-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8030, 21/8110
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 juli 2022
- Datum publicatie
- 12 augustus 2022
- Zaaknummer
- 21/8110
- Relevante informatie
- Art. 8.14a Wet IB 2001, Art. 44b Uitv. reg. IB 2001
Inhoudsindicatie
Inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) bij co-ouderschap; tellen de schoolvakanties mee bij de beoordeling of sprake is van voldoende duurzaam verblijf?
De rechtbank constateert dat het belangrijkste criterium voor co-ouderschap is of de zorg gelijkelijk is verdeeld. Aan het vereiste van duurzaamheid (vgl. HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:415) kan naar het oordeel van de rechtbank ook zijn voldaan als voor de vakantieperiode een ander ritme is afgesproken dan het ritme voor buiten de schoolvakanties. Voor de schoolvakanties hebben eiser en zijn ex-partner een verdeling afgesproken met een zeker ritme waarbij de zorg (min of meer) gelijkelijk is verdeeld tussen beide ouders. Hieruit volgt dat de verblijfsduur van het kind bij eiser in de schoolvakanties bij de beoordeling dient te worden betrokken. Dat betekent dat het kind in het jaar 2019 gedurende 3748 uur bij eiser verbleef, hetgeen neerkomt op gemiddeld 3 dagen per week, en voor het overige bij de ex-partner. Daarmee behoort het kind in 2019 tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders en heeft eiser in dat jaar recht op de iack. (Beroep gegrond.)
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8110
(gemachtigde: mr. J.J.H. de Kruijs),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2021 de aanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was gehuwd met mevrouw [B] Hof (hierna: ex-partner). Eiser en zijn ex-partner zijn de ouders van twee dochters, [C] en [D] . [C] is geboren in 2006 en stond heel 2019 in de basisregistratie personen ingeschreven op het woonadres van eiser. [D] (hierna: het kind) is geboren op [geboortedag] 2009 en stond heel 2019 in de basisregistratie personen ingeschreven op het woonadres van de ex-partner. Eiser woonde in 2019 zonder fiscaal partner.
2. Eiser heeft op 2 maart 2020 zijn aangifte IB/PVV 2019 ingediend. Daarbij heeft hij een arbeidsinkomen van € 36.886 aangegeven en verzocht om toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack).
3. Met dagtekening 21 januari 2021 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2019 vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is conform de ingediende aangifte vastgesteld. De iack is niet toegekend.
4. Tijdens de bezwaarfase heeft eiser het verblijfsschema overgelegd dat hij en zijn ex-partner voor 2019, in afwijking van het ouderschapsplan, zijn overeengekomen. Op basis van dat verblijfsschema verblijft het kind in 2019 op de volgende dagen bij eiser:
“Buiten schoolvakanties (40 weken):
De ene week: maandag 08.30 tot dinsdag 18.30 = 34 uur
De ene week: donderdag 08.30 tot vrijdag 08.30 = 24 uur
De andere week: maandag 08.30 tot dinsdag 18.30 = 34 uur
De andere week: donderdag 12.15 tot 13.30 = 1,25 uur
De andere week: vrijdag 17.30 tot zondag 18.30 = 49 uur
Totaal aantal uur per 2 weken 142,25 x 20 weken (= 40 weken) = 2845 uur (totaal)
Schoolvakanties :
3 weken zomervakantie bij eiser (21 x 24 uur) = 504 uur
[3 weken zomervakantie en 1 week herfstvakantie bij ex-partner]
Voorjaarsvakantie (1 week), meivakantie (2 weken) en kerstvakantie (2 weken):
Maandag 08.30u tot dinsdag 18.30 = 34 uur
Donderdag 08.30 tot 18.30 = 10 uur
Vrijdag 17.30 tot zondag 18.30: = 49 uur
Maandag 8.30 tot dinsdag 18.30: = 34 uur
Donderdag 08.30 tot vrijdag 10.30: = 26 uur
Maandag 08.30 tot dinsdag 18.30: = 34 uur
Donderdag 08.30 tot 18.3u: = 10 uur
Vrijdag 7.30 tot zondag 18.30: = 49 uur
Maandag 08.30 tot dinsdag 18.30: = 34 uur
Donderdag 08.30 tot vrijdag 10.30: = 26 uur
Maandag 08.30 tot dinsdag 18.30: = 34 uur
Donderdag 08.30 tot 18.30: = 10 uur
Vrijdag 17.30 tot zondag 18.30: = 49 uur
= 399 uur (totaal)
Totaal aantal uur in 2019 (2845 + 504 + 399 =) 3748 uur.”
Geschil 5. In geschil is of eiser recht heeft op de iack.
6. Eiser stelt dat hij recht heeft op de iack omdat het kind in een doorgaans repeterend ritme ten minste 156 dagen van het kalenderjaar bij hem verblijft. De verdeling in de schoolvakanties telt mee bij deze beoordeling. Ook als enkel moet worden uitgegaan van het verblijfsschema buiten de schoolvakanties, meent eiser recht te hebben op de iack. Het kind verblijft in dat geval in 2019 gedurende 154,10 dagen bij hem; het verschil met 156 dagen op jaarbasis is verwaarloosbaar.
7. Verweerder stelt dat eiser geen recht heeft op de iack nu niet is voldaan aan de inschrijvingseis en niet aan de eisen die worden gesteld voor co-ouderschap. De verdeling in schoolvakanties telt niet mee bij het criterium ‘een binnen het kalenderjaar doorgaans repeterend ritme’. Het repeterend ritme van buiten de schoolvakanties moet worden doorgetrokken om te toetsen of aan de eis van 156 dagen per jaar is voldaan.
Beoordeling van het geschil
8. In artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is bepaald wanneer recht bestaat op toepassing van de iack. Eén van de voorwaarden voor toepassing van de iack is dat een kind jonger dan twaalf jaar gedurende ten minste zes maanden van een kalenderjaar op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisregistratie personen als de belastingplichtige (de inschrijvingseis).1 Hieruit volgt, hetgeen ook niet in geschil is tussen partijen, dat gelet op de leeftijd van beide kinderen alleen de situatie van het kind van belang is bij de beoordeling of eiser recht heeft op de iack.
9. Artikel 8.14a, lid 1, Wet IB 2001 bepaalt verder, voor zover van belang, dat bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, voor de toepassing van het eerste lid, letter b, geacht wordt ook op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven. Deze delegatiebepaling was oorspronkelijk opgenomen in artikel 8.14 Wet IB 2001 (Combinatiekorting) maar is bij het vervallen van de combinatiekorting in 2009 gekoppeld aan artikel 8.14a Wet IB 2001. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8.14 Wet IB 2001 valt te lezen: “Een en ander heeft tot consequentie dat in geval van co-ouderschap waarbij beide ouders niet samenwonen maar de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen toch door beide ouders de combinatiekorting kan worden genoten.”2Uit deze passage kan worden afgeleid dat de wetgever beoogde dat de combinatiekorting (nadien de iack) kan worden genoten door beide ouders als zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen.
10. In artikel 44b, eerste volzin, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is bepaald dat ten aanzien van de co-ouder op wiens woonadres het kind niet staat ingeschreven, toch aan de inschrijvingseis is voldaan in de periode dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van de beide ouders behoort. Volgens de tweede volzin van artikel 44b van de Uitvoeringsregeling (tekst 2019) behoort het kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien het kind doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.
11. De Hoge Raad heeft in 2020 geoordeeld dat de iack ook kan worden genoten door beide ouders als zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen in een ander duurzaam ritme dan het criterium “doorgaans ten minste 3 tot 3,5 dag per week”.3 De Uitvoeringsregeling is naar aanleiding van dit arrest aangepast. Op basis van het huidige artikel 44b van de Uitvoeringsregeling is sprake van co-ouderschap als een kind binnen het kalenderjaar in een doorgaans repeterend ritme ten minste 156 dagen (52 weken maal 3 dagen = 156 dagen) van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.
12. Het belangrijkste criterium voor co-ouderschap is of de zorg gelijkelijk is verdeeld. Aan het vereiste van duurzaamheid, zoals de Hoge Raad dat in het in 11 genoemde arrest heeft geformuleerd, kan naar het oordeel van de rechtbank ook zijn voldaan als voor de vakantieperiode een ander ritme is afgesproken dan het ritme voor buiten de schoolvakanties. Voor de schoolvakanties hebben eiser en zijn ex-partner een verdeling afgesproken met een zeker ritme waarbij de zorg (min of meer) gelijkelijk is verdeeld tussen beide ouders. Hieruit volgt dat de verblijfsduur van het kind bij eiser in de schoolvakanties bij de beoordeling dient te worden betrokken.
13. Op basis van het in 4 genoemde verblijfsschema heeft eiser aannemelijk gemaakt dat het kind in het jaar 2019 gedurende 3748 uur bij hem verbleef, hetgeen neerkomt op gemiddeld 3 dagen per week, en voor het overige bij de ex-partner. Daarmee behoort het kind in 2019 tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders en heeft eiser in dat jaar recht op de iack. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
Belastingrente
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de rechtbank van oordeel is dat eiser recht heeft op toepassing van de iack en verweerder de aanslag moet verminderen, verstaat de rechtbank dat verweerder de beschikking belastingrente overeenkomstig vermindert.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van reiskosten wordt, zoals verzocht, een bedrag vastgesteld van € 40. Overige kosten zijn niet gebleken.